ECLI:NL:RBDHA:2024:23080

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 augustus 2024
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
NL 24.14002 en NL 24.14003
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Jordaanse nationaliteit en de beoordeling van de afwijzing door de rechtbank

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Jordaanse nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiser heeft op 16 maart 2024 een aanvraag ingediend, die op 31 maart 2024 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd dat eiser geen reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Jordanië. Eiser heeft verklaard dat hij problemen heeft ondervonden van zijn familie vanwege zijn afvalligheid van de islam, wat leidt tot ernstige vrees voor vervolging. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag onterecht was en dat de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig is geweest. Eiser krijgt een schadevergoeding van € 2.600,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming en de rechtbank draagt verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL24.14002 (beroep)
NL24.14003 (voorlopige voorziening)
[V-Nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1996, van Jordaanse nationaliteit, eiser/verzoeker, hierna: eiser
(gemachtigde: mr. J. Bravo Mougán),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
(gemachtigde: mr. R. Radema).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank en de voorzieningenrechter (rechtbank) het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser heeft op 16 maart 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 31 maart 2024 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
Eiser heeft tegen de afwijzing beroep ingesteld en de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen, ertoe strekkende dat hij niet wordt uitgezet voordat op het beroep is beslist. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
Het beroep, het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep en het beroep tegen de bewaring stonden gepland op de zitting van 25 april 2024. Toen is enkel de bewaringszaak behandeld, omdat de tolk niet langer kon blijven. De behandeling van het beroep en de voorlopige voorziening is toen geschorst, omdat er geen tolk aanwezig was.
1.3.
Op 26 april 2024 is de bewaring opgeheven omdat het voor de bewaringsrechter duidelijk was dat de behandeling van het beroep niet zal plaatsvinden voor de datum van de uitspraaktermijn in de asielzaak. [1]
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 17 juni 2024 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit het beroep, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, S. Magid als tolk in de Arabische taal en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of verweerder de asielaanvraag op goede gronden heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Achtergrond
4. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1996 en stelt van Jordaanse nationaliteit te zijn. Eiser heeft verklaard in het begin van februari van 2024 het gebied waar zijn familie woont in Jordanië te hebben verlaten. Eiser stelt dat hij naar Turkije is gegaan nadat hij was gebeld door zijn familie met het bericht dat hij diende terug te keren anders zouden zijn problemen geëscaleerd worden en met de stam worden gedeeld. Eiser heeft aangegeven dat hij ongeveer een maand in Turkije heeft verbleven. Aan het einde van februari of het begin van maart van 2024 zou eiser zijn teruggekeerd naar Jordanië, maar naar een ander gebied dan waar zijn familie verblijft. Eiser zou op 11 maart 2024 vertrokken zijn uit Jordanië en per vliegtuig via Londen, Amsterdam, waarschijnlijk de Verenigde Staten en toen weer via Amsterdam in Nederland zijn aangekomen. Eiser heeft op 16 maart 2024 asiel aangevraagd in Nederland.
Asielrelaas
5. Eiser stelt dat hij Jordanië heeft verlaten, omdat hij al heel zijn leven problemen heeft met zijn familie omdat hij afvallig is. Eisers partner en zoon zijn achtergebleven in Jordanië. Eiser heeft verklaard dat hij met zijn vader en oom problemen heeft gehad, dat hij door hen is mishandeld en bedreigd. Eiser vreest bij terugkeer naar Jordanië dat zijn handen worden afgehakt en te worden gedood, onder andere omdat eiser door zijn stam vogelvrij is verklaard vanwege zijn afvalligheid.
Het bestreden besluit
6. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Afvalligheid; en,
3. Problemen ten aanzien van de afvalligheid.
6.1.
Verweerder acht alle elementen geloofwaardig, maar verweerder is van mening dat eiser geen vluchteling is zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag [2] . Uit de verklaringen van eiser blijkt niet dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft. Dat eiser uit Jordanië komt is op zichzelf niet genoeg om een vluchteling te zijn. Met de verklaring dat eiser acht jaar geleden door zijn oom als ongelovige is uitgemaakt, vijf jaar geleden door zijn vader is bedreigd vanwege een tatoeage en dit jaar is bedreigd door zijn vader met het afpakken van eisers zoon, heeft eiser volgens verweerder zijn vrees niet aannemelijk gemaakt. Verder is verweerder van mening dat bij terugkeer naar Jordanië de uiting van eisers afvalligheid geen belemmering vormt dan wel problemen voor eiser zal opleveren. Daarnaast stelt verweerder dat eiser bij terugkeer naar Jordanië geen reëel risico op ernstige schade loopt. Verweerder heeft eisers aanvraag kennelijk ongegrond verklaard op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw [3] en 30b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw, omdat eiser, vermoedelijk met opzet, een identiteits- of reisdocument heeft vernietigd of weggemaakt. Verder krijgt eiser geen verblijfsvergunning regulier of uitstel van vertrek om medische redenen. Verweerder heeft aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod van twee jaar opgelegd.
Zwaarwegendheid
7. Eiser is van mening dat verweerder niet deugdelijk heeft onderbouwd dat geen sprake is van dusdanige problemen dat deze kunnen leiden tot een gegronde vrees voor vervolging of ernstige schade. Eiser stelt dat, nu de problemen wegens de afvalligheid door verweerder geloofwaardig zijn bevonden, en eiser van de zijde van zijn vader en de familie een behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM [4] heeft ondergaan, de bewijslast om aan te nemen dat die vervolging of die schending van artikel 3 van het EVRM zich niet opnieuw zal voordoen bij verweerder ligt. Ook het argument van verweerder dat er tijd is verstreken sinds de laatste problemen en bedreigingen kan niet onderbouwen dat geen sprake is van een reële vrees op vervolging of ernstige schade. Eiser voert hiertoe aan dat hij zich feilloos probeerde te houden aan de leefregels van de islam en zijn vader. Verweerder mag van eiser ook niet verwachten dat eiser zich in zijn afvalligheid terughoudend opstelt om uit de problemen te blijven.
7.1.
Verweerder voert aan dat de geloofwaardig geachte elementen niet zwaarwegend genoeg zijn en dat eiser geen gegronde vrees voor vervolging heeft. Verweerder weegt hiervoor mee dat eiser acht jaar geleden van afvalligheid is beticht en dat verband houdt met de bedreigingen vanuit zijn familieleden en vader en dat sinds de bedreiging van zijn oom acht jaar geleden en de bedreiging van zijn vader vijf jaar geleden eiser niets is overkomen. Verweerder ziet dan ook niet in waarom eiser bij terugkeer wel weer iets zou overkomen. Verweerder acht de problemen vanwege de afvalligheid van eiser geloofwaardig. Dat is volgens verweerder echter wat anders dan een onmenselijke behandeling. Daarbij wordt overwogen dat eiser inmiddels een volwassen man is met een eigen gezin. Eiser zou zich dus kunnen onttrekken aan de problemen met zijn vader. Ook wordt overwogen dat er aan de dreigementen, zoals het afhakken van de handen van eiser, nooit opvolging is gegeven. Ook niet in het verleden na het plaatsen van de tatoeage van eiser. Bovendien zijn die dreigementen jaren geleden geuit en was eiser dus al die tijd omgeven door zijn familie.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser geen reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Jordanië. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de problemen die eiser heeft ondervonden vanwege zijn afvalligheid onvoldoende zwaarwegend zijn en niet leiden tot een schending van artikel 3 van het EVRM. Eiser heeft namelijk verklaard en verweerder heeft geloofwaardig geacht dat eiser vaak door zijn vader is geslagen [5] , dat hij werd opgesloten in de douche tot in de nacht [6] , dat hij door zijn vader van het dak is geduwd toen hij met zijn vader een gesprek had over de islam [7] , dat zijn vader een boomschaar naar hem heeft gegooid die eisers been raakte [8] en dat hij door zijn vader twee dagen lang is vastgebonden aan een pilaar terwijl zijn vader een wapen tegen zijn hoofd zette nadat eiser een tatoeage had laten zetten [9] . Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom deze behandeling niet strijdig is met artikel 3 van het EVRM en waarom het niet geloofwaardig is dat als eiser zou worden teruggestuurd naar Jordanië, de kans bestaat dat een behandeling zoals hierboven omschreven weer zou plaatsvinden. Dat deze incidenten niet meer recentelijk hebben plaatsgevonden is naar het oordeel van de rechtbank niet zozeer relevant, omdat de omstandigheden niet zijn gewijzigd. Eiser is nog steeds afvallig en zijn familie keurt dit nog steeds af. Dat eiser in de afgelopen jaren niet meer zulke heftige incidenten heeft meegemaakt, leidt er niet toe dat hij in de aankomende periode als hij zou worden teruggestuurd geen heftige incidenten zou meemaken. Uit de verklaringen van eiser volgt namelijk dat de spanningen tussen eiser en zijn vader recentelijk weer opliepen en dat was de reden voor eiser om te vertrekken. [10] Uit artikel 4, vierde lid, van de Kwalificatierichtlijn volgt ook dat de omstandigheid dat een verzoeker in het verleden al is blootgesteld aan vervolging of aan ernstige schade, of dat hij rechtstreeks is bedreigd met dergelijke vervolging of dergelijke schade, een duidelijke aanwijzing is dat de vrees van de verzoeker voor vervolging gegrond is en het risico op het lijden van ernstige schade reëel is, tenzij er goede redenen zijn om aan te nemen dat die vervolging of ernstige schade zich niet opnieuw zal voordoen. Verweerder heeft nagelaten te motiveren wat de goede redenen zijn om aan te nemen dat de door eiser ondergane behandeling zich niet opnieuw zal voordoen. Deze beroepsgrond slaagt.
Vogelvrijverklaring
8. Volgens eiser volgt verweerder ten onrechte de vogelvrijverklaring van hem niet en had verweerder hierover nadere vragen moeten stellen. Eiser heeft namelijk tijdens het nader gehoor verklaard over zijn problemen en hetgeen is voorgevallen nadat hij heeft besloten weg te gaan bij zijn familie. Daarna heeft eiser in de correcties en aanvullingen verduidelijkt dat toen zijn vader erachter is gekomen dat hij zonder toestemming was vertrokken, hij de familie heeft aangezet een verklaring te schrijven. De leden van de stam hebben deze verklaring unaniem ondertekend en hebben eiser “vogelvrij” verklaard. Ter onderbouwing heeft eiser Whatsappberichten overgelegd waaruit volgens eiser volgt dat hij wegens zijn afvalligheid vogelvrij is verklaard, dat hij in heel Jordanië wordt gezocht en zal worden omgebracht. Verder is eiser van mening dat verweerder bij de beoordeling van de vogelvrijverklaring niet voldoende rekening heeft gehouden met de persoon van eiser en zijn culturele achtergrond.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het standpunt heeft mogen innemen dat de authenticiteit van de vogelvrijverklaring niet vaststaat. Eiser heeft immers geen origineel overgelegd. Ook blijkt uit de door eiser overgelegde vertaling van een foto van de vogelvrijverklaring niet dat deze is vertaald door een beëdigde vertaler dan wel wie de stukken heeft vertaald. Hierdoor kan niet worden uitgegaan van de door eiser gestelde vertaling. Daarnaast is het de rechtbank onduidelijk hoe het proces rondom de vogelvrijverklaring is verlopen en wanneer dit zich heeft afgespeeld. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Kennelijk ongegrond
9. Eiser voert aan dat verweerder de aanvraag ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard waardoor verweerder dus ten onrechte een vrijheidsontnemende maatregel aan eiser zou hebben opgelegd. Eiser vraagt de rechtbank te beoordelen of de grensprocedure in zijn geval rechtmatig is toegepast en heeft voortgeduurd. Eiser verzoekt de rechtbank een schadevergoeding toe te kennen. Eiser voert hiertoe aan dat geen sprake is van het te kwader trouw vernietigen of ontdoen van documenten met als gevolg dat de identiteit of nationaliteit niet kan worden vastgesteld. Verweerder heeft namelijk de nationaliteit en identiteit wel geloofwaardig geacht en eiser heeft dit ook onderbouwd met andere documenten die zijn overgelegd bij het aanmeldgehoor. Eiser heeft meteen na het indienen van de asielaanvraag inspanningen verricht om de identiteit en nationaliteit te laten vaststellen, hetgeen verweerder ook heeft gevolgd. Het afgeven van het paspoort aan de reisagent heeft aldus niet tot gevolg gehad dat de identiteit of nationaliteit niet kan worden vastgesteld.
9.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanvraag terecht is afgedaan als kennelijk ongegrond. Eiser heeft namelijk de identificerende documenten afgegeven aan een reisagent wat een opmerkelijke gang van zaken is. Daarnaast heeft eiser wisselend verklaard over dat hij dan wel met een voor hem onbekend nationaal paspoort heeft gereisd dan wel de hele route met zijn eigen paspoort heeft gereisd. Eén van deze verklaringen is dus leugenachtig en daarmee is sprake van te kwader trouw en opzettelijk handelen. Verder heeft eiser het grondgebied van de Europese Unie betreden toen hij zich van zijn reisdocumenten heeft ontdaan. Bovendien moet de kwader trouw of opzettelijkheid enkel waarschijnlijk zijn. Ook heeft eiser zijn identiteit niet met documenten aangetoond. De identiteit is geloofwaardig geacht op basis van wat eiser zelf heeft verklaard. Reisdocumenten hebben er dus niet toe kunnen bijdragen dat eisers identiteit en nationaliteit werd vastgesteld.
9.2.
Volgens artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw kan een aanvraag als kennelijk ongegrond worden afgewezen als de vreemdeling waarschijnlijk, te kwader trouw, een identiteits- of reisdocument dat ertoe kon bijdragen dat zijn identiteit of nationaliteit werd vastgesteld, heeft vernietigd of zich daarvan heeft ontdaan. Hieruit volgt dat niet vast hoeft te staan dat eiser daarbij opzettelijk en te kwader trouw heeft gehandeld. Dit hoeft enkel waarschijnlijk te zijn. In het beleid van verweerder [11] is dit verder uitgewerkt. Daarin staat dat als de vreemdeling verklaart dat hij de documenten heeft afgegeven aan de reisagent zonder dat daarbij sprake is van een zekere opzettelijkheid er wel sprake is van het toerekenbaar ontbreken van documenten, maar dat niet zonder meer vaststaat dat dit (waarschijnlijk) te kwader trouw gebeurde. Het is de rechtbank niet gebleken dat bij eiser geen sprake was van enige opzettelijkheid bij het afgeven van zijn reisdocumenten, ook is niet gebleken dat eiser gedwongen is zijn reisdocumenten af te geven. Eiser heeft het paspoort waarmee hij heeft gereisd afgegeven aan de reisagent toen hij al op Schiphol was aangekomen. Eiser kan dan ook niet gevolgd worden in de stelling dat hij niet waarschijnlijk te kwader trouw, een identiteits- of reisdocument dat ertoe kon bijdragen dat zijn identiteit of nationaliteit werd vastgesteld, heeft vernietigd of zich daarvan heeft ontdaan.
9.3.
Dit laat onverlet dat het beroep gegrond is en dat de vrijheidsontnemende maatregel op 26 april 2024 is opgeheven. Omdat de maatregel is opgeheven en verweerder heeft mogen stellen dat eiser waarschijnlijk te kwader trouw zich heeft ontdaan van een identiteitsdocument, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser een schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel op enig moment voorafgaand aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank als de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
9.4.
Nu het beroep gegrond is, kan vastgesteld worden dat verweerder de asielaanvraag van eiser niet als kennelijk ongegrond had kunnen afdoen en dat de vrijheidsontnemende maatregel voorafgaand aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. De grensdetentie van eiser is onrechtmatig vanaf het moment dat verweerder redelijkerwijs niet langer kon aannemen dat hij de asielaanvraag als kennelijk ongegrond kon afdoen. [12] Naar het oordeel van de rechtbank was dit het geval vanaf de herbeoordeling op het voornemen. Dat is op 31 maart 2024, de datum van het bestreden besluit. Met ingang van deze datum zal eiser een schadevergoeding ontvangen. De rechtbank zal dan ook een schadevergoeding toekennen voor 26 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 26 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 2.600,-.

Conclusie en gevolgen

10. Verweerder heeft de aanvraag ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing hierover te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
10.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft aan verweerder mee dat de onduidelijkheden rondom de vogelvrijverklaring opgehelderd kunnen worden door het nader horen van eiser. De rechtbank geeft verweerder acht weken voor het nemen van een nieuw besluit.
10.2.
Omdat op het beroep is beslist, is geen voorlopige voorziening meer nodig. Het verzoek wordt afgewezen.
10.3
Omdat de vrijheidsontnemende maatregel vanaf 31 maart 2024 tot en met 26 april 2024 onrechtmatig is geweest, krijgt eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toegekend van 26 dagen x € 100,- = € 2.600,-.
10.4.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.625,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift en een verzoekschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Als aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder deze vergoeding betalen aan de gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank in de zaak NL24.14002:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 31 maart 2024;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak; en,
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 2.600,- te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding.
De voorzieningenrechter in de zaak NL24.14003:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
De rechtbank en voorzieningenrechter in alle zaken:
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.625,- aan proceskosten van eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Roefs, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek in de voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 26 april 2024, zaaknummer: NL24.16679.
2.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.
3.Vreemdelingenwet 2000.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Nader gehoor pagina 5.
6.Nader gehoor pagina 5.
7.Nader gehoor pagina 5 en 6.
8.Nader gehoor pagina 6.
9.Nader gehoor pagina 10.
10.Nader gehoor pagina 16.
11.Paragraaf C2/7.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
12.Zie artikel 3.109b, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.