In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 december 2024 uitspraak gedaan in een procedure over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling, eiser, die op 11 september 2024 door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De rechtbank had eerder, op 2 oktober 2024, de rechtmatigheid van de bewaring getoetst en vastgesteld dat deze tot 29 september 2024 rechtmatig was. De minister heeft de rechtbank op 9 december 2024 geïnformeerd over de voortduring van de maatregel en een voortgangsrapportage overgelegd, wat door de rechtbank werd gezien als een beroep van eiser. Eiser heeft gereageerd op deze kennisgeving en de minister heeft een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 13 december 2024 het vooronderzoek gesloten en besloten dat een zitting niet nodig was.
De rechtbank overweegt dat eiser, geboren in 1991, de Algerijnse nationaliteit heeft. De rechtbank concludeert dat er zicht op uitzetting is, aangezien de minister heeft gemeld dat eiser op 21 december 2024 met escorte en medische begeleiding naar Algerije zal worden uitgezet. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat er geen lichter middel kan worden toegepast, gezien het risico op onttrekking. De zorg in het detentiecentrum is gelijkwaardig aan die in de vrije maatschappij, waardoor de beroepsgrond van eiser niet slaagt. De rechtbank komt tot de conclusie dat de voortduring van de maatregel van bewaring rechtmatig is en dat er geen aanleiding is voor schadevergoeding of proceskostenveroordeling. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.