In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, die een aanvraag had ingediend voor een verblijfsvergunning regulier met als doel verblijf als familie- of gezinslid bij [A], had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat haar aanvraag op 7 september 2023 was afgewezen. De partijen hebben de voorzieningenrechter toestemming gegeven om de zaak zonder zitting af te doen.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat partijen het erover eens zijn dat verzoekster niet uitgezet mag worden totdat er een beslissing op het bezwaar is genomen. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en de uitzetting van verzoekster verboden. Tevens is bepaald dat de Staatssecretaris het door verzoekster betaalde griffierecht van € 184,- moet vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van verzoekster moet bijdragen tot een bedrag van € 875,-. Dit bedrag is berekend op basis van de bijstand door een gemachtigde, die 1 punt oplevert volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De voorzieningenrechter heeft de uitspraak in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op 20 februari 2024. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open. De uitspraak benadrukt het belang van onverwijlde spoed in vreemdelingenzaken, vooral wanneer het gaat om de belangen van de betrokken partijen.