ECLI:NL:RBDHA:2024:23118

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 september 2024
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
NL23.35743
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en oplegging van een zwaar inreisverbod van 20 jaar wegens terrorisme

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 september 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser, een Iraakse man, en de oplegging van een inreisverbod van 20 jaar. Eiser was eerder veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf wegens het voorbereiden van terroristische misdrijven. De minister van Asiel en Migratie had de verblijfsvergunning ingetrokken op basis van de vrees dat eiser een gevaar voor de nationale veiligheid vormde. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had vastgesteld dat eiser een actueel gevaar vormde, gezien de ernst van de misdrijven en het feit dat eiser het grootste deel van de tijd sinds zijn veroordeling in detentie had doorgebracht. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd voor een positieve gedragsverandering en de rechtbank concludeerde dat de belangen van de nationale veiligheid zwaarder wogen dan de persoonlijke belangen van eiser, waaronder zijn gezinsleven in Nederland. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar oordeelde dat er een gebrek in de motivering van de minister was, waardoor de proceskosten voor de minister werden vastgesteld op € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.35743

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. P.J. Schüller),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] ,
(gemachtigde: mr. E.V. Koppe).

Procesverloop

Bij besluit van 2 juni 2022 heeft de minister de aan eiser verleende verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd regulier ingetrokken en aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twintig jaar opgelegd. In het besluit van 19 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juni 2024 op zitting behandeld. De gemachtigde van eiser is verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Eiser heeft digitaal deelgenomen aan de zitting.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is van Iraakse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1985. Hij is in 1998 in Nederland komen wonen. Per 26 juli 2001 is hij in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd vanwege tijdsverloop in de asielprocedure. Met ingang van 26 juli 2011 beschikte hij over een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.
1.1.
Eiser is bij vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Rotterdam van [medio] juni 2021 [2] veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf wegens het medeplegen van het voorbereiden van een terroristisch misdrijf en het deelnemen aan een terroristische organisatie. Ook is aan hem op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht een maatregel opgelegd die strekt tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking. Dit vonnis is inmiddels onherroepelijk geworden.
1.2.
De AIVD [3] heeft op 11 september 2020 een individueel ambtsbericht uitgebracht over eiser aan de minister. Daarin heeft de AIVD onder verwijzing naar de feiten die ook in het vonnis worden genoemd, eiser aangemerkt als een gevaar voor de nationale veiligheid.
1.3.
Eiser heeft een deel van zijn straf uitgezeten. Op 15 december 2023 is hij met gebruikmaking van de speciale strafonderbrekingsregeling voor onrechtmatige vreemdelingen naar Noord-Irak vertrokken. [4]
2. De minister heeft zowel aan de intrekking van de verblijfsvergunning als aan het onthouden van een vertrektermijn en de oplegging van het inreisverbod ten grondslag gelegd dat eiser een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Tussen partijen is allereerst in geschil of eiser een actuele bedreiging vormt voor de nationale veiligheid. Verder is tussen partijen in geschil of de minister vanwege artikel 8 van het EVRM [5] of artikel 20 van het VWEU [6] van de intrekking van de verblijfsvergunning of de oplegging van het inreisverbod had moeten afzien.
Vormt eiser een actueel gevaar voor de nationale veiligheid?
3. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser een actueel gevaar vormt voor de nationale veiligheid. De minister heeft gewezen op de veroordeling en het individueel ambtsbericht van de AIVD en heeft betoogd dat er nog lang van een dergelijke dreiging mag worden uitgegaan. De misdrijven zijn recent, het tijdsverloop sedertdien is kort en bovendien zat eiser het grootste gedeelte van die tijd in detentie. Van een daadwerkelijke positieve gedragsverandering is niet gebleken. Eiser betwist het gepleegde misdrijf, in ieder geval zijn eigen rol daarin, ook nog steeds volgens de minister. Eiser heeft dit standpunt gemotiveerd betwist.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister terecht vastgesteld dat eiser een actueel gevaar vormt voor de nationale veiligheid. De rechtbank overweegt het volgende.
4.1.
Gelet op het arrest van het Hof van Justitie [7] inzake K. en H.F. [8] , dat door beide partijen wordt aangehaald, moet het gevaar dat een vreemdeling vormt voor de nationale veiligheid beoordeeld worden aan de hand van zijn persoonlijk gedrag. Het tijdsverloop sinds het plegen van het tegengeworpen misdrijf is daarbij een relevant gegeven, zoals ook door eiser is aangevoerd. Maar het tijdsverloop is niet het enige waarnaar de minister dient te kijken. De minister wijst er terecht op dat uit het arrest K. en H.F. kan worden opgemaakt dat de uitzonderlijke ernst van de misdrijven tot de conclusie kan leiden dat ook na een betrekkelijk lang tijdsverloop het gevaar nog actueel is. In dit geval is van belang dat nog niet heel veel tijd is verstreken sinds het plegen van de misdrijven in 2019 of de veroordeling in 2021. Bovendien heeft eiser het grootste deel van de tijd sedertdien in detentie doorgebracht. Aan de omstandigheid dat hij gedurende die periode niet opnieuw een misdrijf heeft gepleegd, komt daarom relatief weinig gewicht aan toe. De minister heeft verder terecht aangevoerd dat van eiser gedurende een lange periode een gevaar voor de samenleving uitgaat, gelet op de aard van het door hem gepleegde feit en de opgelegde veroordeling. Eiser is immers veroordeeld vanwege het voorbereiden van terroristische misdrijven en heeft daar een stevige gevangenisstraf van zes jaar voor gekregen.
4.2.
Eiser heeft aangevoerd dat hij geen gevaar meer vormt voor de samenleving en dat er bij hem sprake is van een positieve gedragsverandering, maar hij heeft dit onvoldoende onderbouwd. Hij heeft geen rapportages overgelegd waaruit een dergelijke positieve gedragsverandering kan worden afgeleid. Eiser heeft wel verklaringen overgelegd van familieleden, maar die zien met name op zijn familie- en gezinsbanden. Verder heeft eiser gewezen op de cursussen die hij tijdens zijn detentie heeft gevolgd. Ook daarin ziet de rechtbank onvoldoende grond om te concluderen dat eiser geen actueel gevaar meer zou vormen. Dit geldt te meer nu uit de overwegingen van het rechtbankvonnis volgt dat het recidivegevaar groot is. Dat is ook de reden geweest voor de rechtbank om de maatregel van artikel 38z Wetboek van Strafrecht aan eiser op te leggen.
4.3.
Eiser heeft ook niet door zijn eigen verklaringen kunnen onderbouwen dat hij zijn leven aantoonbaar en duurzaam heeft gebeterd. Sterker nog, uit eisers verklaringen valt eerder op te maken dat zich juist niet voldoende rekenschap geeft van zijn aandeel in de misdrijven waarvoor hij is veroordeeld. Hij stelt vooral dat hij zijn onschuld niet heeft weten te bewijzen en dat hij juist probeerde zijn medeverdachte te helpen.
4.4.
Eiser heeft tot slot betoogd dat hij vanwege de beperkingen in detentie in bewijsnood verkeert. Ook dit betoog slaagt niet. De rechtbank begrijpt dat het lastig was voor eiser om in detentie bewijs te leveren van zijn gedragsverandering, maar dat het onmogelijk was, is niet gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank verkeerde eiser dan ook niet in bewijsnood, zodat een uit die bewijsnood voortvloeiende onderzoeksplicht voor de minister niet aan de orde is.
4.5.
De conclusie is dan ook dat de minister er terecht vanuit is gegaan dat eiser een actueel gevaar vormt voor de nationale veiligheid. In beginsel mocht de minister dan ook overgaan tot het intrekken van de verblijfsvergunning, het opleggen van een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn en een inreisverbod van 20 jaar.
Artikel 8 van het EVRM
5. Vervolgens is het de vraag of de minister vanwege artikel 8 van het EVRM af had moeten zien van de intrekking van de verblijfsvergunning en de oplegging van het inreisverbod. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser familie- en gezinsleven heeft met zijn kinderen. Evenmin is in geschil dat eiser in Nederland privéleven uitoefende dat valt onder de reikwijdte van artikel 8 van het EVRM.
5.1.
Bij de beoordeling of het besluit in strijd is met artikel 8 van het EVRM moet de rechtbank eerst beoordelen of de minister alle belangen heeft meegenomen en daarbij is uitgegaan van de juiste feiten. Eiser meent dat de minister de landeninformatie over Irak onvoldoende bij zijn besluit heeft betrokken. Daaruit volgt volgens hem kort gezegd dat het voor hem heel moeilijk zal zijn om zich in Irak te redden zonder netwerk. [9] Naar het oordeel van de rechtbank is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser in Irak een (beperkt) sociaal netwerk heeft. De minister heeft er namelijk terecht op gewezen dat eiser in de vertrekgesprekken heeft verklaard dat zijn ouders hem in Irak zullen opvangen en dat hij in de eerste periode na terugkomst bij zijn familie kan wonen.
5.2.
Tussen partijen is verder in geschil of de minister bij de belangenafweging het juiste toetsingskader heeft gehanteerd. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. De rechtbank stelt vast dat eiser moet worden aangemerkt als een ‘settled migrant’, omdat hij op jonge leeftijd naar Nederland is gekomen en een groot deel van zijn leven rechtmatig in Nederland heeft verbleven. In een dergelijk geval moet volgens het EHRM [10] sprake zijn van zeer ernstige redenen (‘very serious reasons’) om een uitzetting te rechtvaardigen. [11] De minister heeft echter beoordeeld of er bijzondere omstandigheden zijn. De minister is ten onrechte niet van dit uitgangspunt uitgegaan maar heeft de ‘normale’ belangenafweging verricht voor gevallen waarin openbare orde of nationale veiligheid een rol spelen. Het besluit is onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd en dus genomen in strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.3.
Dat neemt niet weg dat naar het oordeel van de rechtbank de minister uiteindelijk in het verweerschrift en ter zitting voldoende heeft toegelicht waarom de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM toch in het nadeel van eiser dient uit te vallen. Er is daarom aanleiding om het gebrek te passeren. [12] De rechtbank zal dat hierna toelichten. Eiser is hierdoor niet in zijn belangen geschaad omdat hij voldoende op het standpunt van de minister heeft kunnen reageren.
5.4.
Eiser meent dat er geen zeer ernstige redenen zijn omdat hij geen actueel gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Ook vindt hij dat met het belang van zijn kinderen onvoldoende rekening is gehouden.
5.5.
De rechtbank stelt vast dat eiser heeft onderbouwd dat er aan zijn kant zwaarwegende belangen zijn om het gezinsleven hier uit te oefenen. Zijn kinderen verblijven in Nederland en hij onderhoudt voor zover mogelijk in de huidige omstandigheden veel contact met hen. Ook is aannemelijk dat zijn belang bij daadwerkelijk persoonlijk en fysiek contact met zijn kinderen groot is. De huidige vorm van contact via (video)bellen kan daadwerkelijk fysiek contact niet vervangen. De minister heeft zich echter niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat deze belangen niet opwegen tegen de belangen van de staat bij de bescherming van de nationale veiligheid. Zoals hiervoor al is overwogen, stelt de minister zich terecht op het standpunt dat eiser een daadwerkelijk en actueel vormt voor de nationale veiligheid vanwege de veroordeling voor een terroristisch misdrijf. Er zijn dus zeer ernstige redenen om de verblijfsvergunning in te trekken en een inreisverbod op te leggen. Onder die omstandigheden mocht de minister de belangen van de Nederlandse staat laten prevaleren boven de belangen van eiser.
Artikel 20 van het VWEU
6. Eiser heeft tot slot een beroep gedaan op artikel 20 van het VWEU. Eiser heeft daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken richting zijn kinderen, die de Nederlandse nationaliteit hebben. Zijn kinderen zijn zodanig afhankelijk van hem dat zijn vertrek uit de Europese Unie ook zal leiden tot hun vertrek uit de Europese Unie. Gelet op het arrest inzake Chavez-Vilchez [13] kan een Unieburger niet worden gedwongen om uit de Europese Unie te vertrekken. Om deze reden komt aan eiser als derdelander ouder een afgeleid verblijfsrecht toe op grond van artikel 20 van het VWEU.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Eiser was inderdaad de medeverzorger van zijn Nederlandse kinderen. Gelet op vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie bestaat in een dergelijk geval een vermoeden van afhankelijkheid als bedoeld in het genoemde arrest Chavez-Vilchez, dat tot een afgeleid verblijfsrecht kan leiden. Daarna is eiser echter gearresteerd, gedetineerd en vervolgens veroordeeld. Daarmee stopten zijn daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken. Dit komt voor rekening van eiser. Van een situatie als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez is geen sprake (meer).
7. Het beroep is ongegrond.
8. Nu het bestreden besluit gelet op overweging 5.2 en 5.3 wel een gebrek bevatte, veroordeelt de rechtbank de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Als aan eiser een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, voorzitter, en mr. J.H. Broek en
mr. E. de Rooij, leden, in aanwezigheid van L. Fernandez Ferreiro, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Parketnummer 10/960142-169.
3.Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst.
4.Artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
7.Hof van Justitie van de Europese Unie.
8.Arrest van 2 mei 2018, ECLI:EU:C:2018:296, overweging 66.
9.Eiser verwijst naar het algemeen ambtsbericht over Irak van november 2023, p. 101-102.
10.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
11.Zie het arrest van het EHRM inzake Maslov tegen Oostenrijk van 23 juni 2008, ECLI:CE:ECHR:2008:0623JUD000163803.
12.Met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
13.Arrest van het Hof van Justitie van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.