Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Rechtbank Den Haag
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 6 september 2024, met zaaknummer NL23.28254, wordt het beroep van een Kameroense eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. De aanvraag, ingediend op 31 december 2021, was gericht op verblijf als familie- of gezinslid bij haar oom, die als referent fungeert. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie op 10 mei 2022, en het bezwaar hiertegen werd op 10 augustus 2023 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 24 juli 2024 behandeld, waarbij zowel de referent als de gemachtigden van eiseres en verweerder aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de vergunning terecht is geweigerd, omdat er geen hechte persoonlijke banden bestaan tussen eiseres en referent, wat vereist is voor een beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank concludeert dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in Kameroen een onaanvaardbare toekomst tegemoet gaat, en dat de referent niet voldoende heeft aangetoond dat hij de ouderrol vervult. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat de weigering van de vergunning blijft bestaan. De rechtbank bepaalt dat de minister het griffierecht van €184,- aan eiseres moet vergoeden en veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van €1.750,-.