ECLI:NL:RBDHA:2024:2312

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
NL23.39800
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een transgender persoon van Russische afkomst uit Estland

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een transgender persoon van Russische afkomst, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag, ingediend op 9 november 2021, werd op 28 november 2023 afgewezen als ongegrond. De rechtbank heeft de zaak op 8 februari 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder en een tolk.

Eiser heeft verklaard dat hij Estland heeft verlaten vanwege bedreigingen en discriminatie door etnische Russen, en dat hij vreest voor zijn leven bij terugkeer naar Estland. De rechtbank oordeelt dat de verweerder terecht heeft gesteld dat Estland een veilig land van herkomst is, en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer te vrezen heeft voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank concludeert dat de relevante elementen van eisers asielrelaas niet voldoende zijn om een asielvergunning te verlenen.

De rechtbank wijst erop dat eiser niet heeft bestreden dat verweerder de situatie in Estland als land van bestendig verblijf heeft beoordeeld. De rechtbank stelt vast dat verweerder de geloofwaardigheid van de elementen van discriminatie en problemen met etnische Russen niet heeft beoordeeld, maar dit was volgens het beleid van de IND toegestaan. De rechtbank concludeert dat er geen gegronde vrees voor vervolging is en dat de aanvraag op goede gronden is afgewezen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.39800

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiser,

V-nummer: [naam 2],
(gemachtigde: mr. D. van Elp),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. Y. ten Cate ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag van 9 november 2021. Verweerder heeft deze aanvraag in het bestreden besluit van 28 november 2023 afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 8 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. Tevens was een tolk aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Relaas eiser
3. Eiser heeft verklaard dat hij Estland heeft verlaten en dat hij niet naar Estland terug kan. Hij is transseksueel. Dat leidde ertoe dat hij in Estland negatief werd bejegend door een groep etnische Russen die tevens crimineel zijn. Eiser werd door hen telefonisch bedreigd en ze hebben hem thuis opgezocht en afgeperst. Ook heeft de politie eiser gedwongen om valse verklaringen af te leggen over een autodiefstal in 2016. Dat leidde tot een gevangenisstraf van een half jaar. Tijdens de detentie is eiser door zijn Russische celgenoten mishandeld. Eiser heeft een vermoeden dat de politie hem met opzet in een cel met Russen heeft geplaatst. De politie heeft ook gedreigd om eisers seksuele geaardheid bekend te maken aan zijn celgenoten. Eiser durft geen bescherming meer te vragen van de politie vanwege de plaatsgevonden gebeurtenissen na de aanhouding voor autodiefstal in 2016. Eiser heeft voorts verklaard dat hij is gediscrimineerd vanwege zijn Russische etniciteit. Hij kon geen Estse nationaliteit verkrijgen en kan ook niet wonen of werken in de Europese Unie. Bij terugkeer naar Estland vreest eiser te worden gedood door de mannen die hem hebben bedreigd en afgeperst en hij vreest, vanwege zijn identiteit (het zijn van transgender), voor negatieve bejegening in Estland.
Bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1) identiteit en herkomst;
2) discriminatie vanwege zijn Russische etniciteit;
3) problemen met etnische Russen vanwege zijn transseksualiteit.
4.1.
Verweerder heeft de identiteit en herkomst geloofwaardig geacht. Ten aanzien van de nationaliteit heeft eiser verklaard deze niet te hebben [1] . Dit wordt door verweerder geloofwaardig geacht. Verweerder stelt zich daarbij verder op het standpunt dat eiser zich kan laten naturaliseren in Estland, omdat hij voldoet aan de voorwaarden zoals uiteengezet in artikel 6 van de Staatsburgerschapswet van Estland [2] . Ondanks dat eiser de Estse nationaliteit niet heeft, heeft verweerder verder getoetst aan Estland als land van bestendig verblijf, omdat eiser daar is geboren, daar legaal heeft verbleven, heeft gewerkt familie heeft.
4.2.
Verweerder heeft de elementen 2 en 3 niet in het kader van de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling beoordeelt, omdat deze twee elementen volgens verweerder geen aanleiding kunnen geven voor het verlenen van een asielvergunning. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser bij uitzetting naar Estland niets te vrezen heeft: Estland is een lidstaat van de Europese Unie (EU), op grond waarvan mag worden geconcludeerd dat Estland een veilig land van herkomst is, waarbij bovendien uitgegaan moet worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat Estland is gebonden aan EU-verdragen en daaruit voortvloeiende verplichtingen, alsmede het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. Verder is niet gebleken dat eiser in Estland geen bescherming zou kunnen vragen en krijgen van de autoriteiten van Estland. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat Estland ten aanzien van hem persoonlijk zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Eiser heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer te vrezen heeft voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [3] vanwege zijn gender identiteit en etniciteit.
5. De rechtbank stelt eerst vast dat eiser niet heeft bestreden dat verweerder getoetst heeft aan Estland als het land van bestendig verblijf. Daarmee staat voor de rechtbank vast dat verweerder terecht in het kader van eisers asielaanvraag heeft beoordeeld of eiser terug kan keren naar Estland. Voor de rechtbank is in dit verband door verweerder verder deugdelijk aangetoond dat eiser in 2014 het staatsburgerschap van Estland heeft aangevraagd en dat hij nog in afwachting is van een reactie op die aanvraag. Verweerder stelt dan ook terecht dat van de door eiser gestelde weigering daarvan, geen sprake is. Met de enkele verwijzing naar een artikel over de situatie in Letland [4] heeft eiser het tegendeel niet aannemelijk gemaakt: Letland betreft immers een ander land dan Estland.
5.1.
Verweerder heeft de beoordeling van de geloofwaardigheid van de relevante elementen 2 en 3 over discriminatie vanwege Russische etniciteit en problemen met etnische Russen vanwege transgender, in het midden gelaten en deze elementen niet op geloofwaardigheid beoordeeld. De rechtbank overweegt dat dit volgens verweerders beleid, dat is neergelegd in de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), mogelijk is. In artikel 4.1, aanhef en vijfde lid, van de Vc is immers bepaald dat de IND in het kader van de toets aan artikel 29, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) de geloofwaardigheid van de relevante elementen beoordeelt, tenzij de IND reden ziet de relevante elementen enkel te beoordelen op zwaarwegendheid. In dat geval laat de IND kenbaar de geloofwaardigheid van de relevante elementen in het midden, met uitzondering van de relevante elementen die betrekking hebben op de identiteit, nationaliteit en herkomst. Uit het zesde lid van deze bepaling volgt dat in het kader van de toets aan artikel 29, eerste en tweede lid, van de Vw de IND de zwaarwegendheid van de geloofwaardig geachte relevante elementen of de zwaarwegendheid van de relevante elementen waarvan de geloofwaardigheid in het midden is gelaten, beoordeelt.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat de geloofwaardigheid van de relevante elementen 2 en 3 in het midden kan worden gelaten en dat op grond van alle relevante elementen er geen sprake is van gegronde vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of van een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. Verweerder heeft in dit verband van bijzonder belang mogen achten dat Estland een lidstaat is van de EU, waarbij in beginsel, mede gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ervan uit kan worden gegaan dat er voor eiser in Estland geen sprake kan zijn van een situatie van gegronde vrees voor vervolging dan wel behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Eiser heeft verder ook niet aannemelijk gemaakt dat daarvan wel sprake is. Verweerder heeft eiser terecht tegengeworpen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake was of is van discriminatie vanwege zijn gender identiteit of etniciteit, laat staan van discriminatie van een zodanig gewicht, dat hierdoor zijn leven in Estland onhoudbaar is geworden en aan hem daarom een asielvergunning zou moeten worden verleend. Daarbij heeft verweerder terecht gewezen op eisers verklaringen dat hij in Estland werk, huisvesting, scholing en toegang tot de gezondheidszorg [5] had. Eiser heeft in Estland ook een hormoonbehandeling kunnen ondergaan. Eisers verwijzing naar een artikel over een zichzelf opgeheven medisch panel [6] heeft verweerder niet tot een ander oordeel hoeven leiden, nu daarmee niet is onderbouwd dat medische zorg in zijn algemeenheid voor transgenders in Estland feitelijk niet toegankelijk zou zijn. Verweerder mag bovendien van eiser verwachten dat voor zover hij bij terugkeer naar Estland vreest te maken zullen krijgen met problemen ten aanzien van de toegang en verkrijging van medische behandeling, het op eisers weg ligt om bij voorkomende problemen hierover in Estland te klagen bij de Estse autoriteiten of andere daartoe geëigende instanties. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat klagen in Estland bij voorbaat zinloos is gebleken of zou zijn.
5.3.
Daarnaast blijkt uit wetgeving in Estland dat discriminatie in zijn algemeenheid verboden is. De Gender Equality act is ook van toepassing voor transgenders. Ook hier geldt dat verweerder terecht heeft gesteld dat voor zover eiser vreest bij terugkeer naar Estland opnieuw te maken te krijgen met beledigingen of bedreigingen in verband met zijn etniciteit of gender identiteit, hij de bescherming dient in te roepen van de (hogere) Estse autoriteiten. Ook in dit verband heeft eiser echter niet aannemelijk gemaakt dat dit bij voorbaat onmogelijk of zinloos zou zijn. Uit de door eiser aangehaalde bronnen [7] kan namelijk niet worden afgeleid dat er in Estland sprake is van structurele tekortkomingen in de door de politie geboden rechtsbescherming. . Van eiser mag dan ook verwacht worden dat hij al het mogelijke in het werk stelt om zijn problemen in Estland op te lossen door bescherming in te roepen van de autoriteiten.
5.4.
Gelet op al het voorgaande bestaan er geen aanknopingspunten om te oordelen dat Estland ten aanzien van eiser persoonlijk zijn internationale en/of Europeesrechtelijke verdragsverplichtingen niet zal nakomen. Van een gegronde vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of van een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM in Estland is niet gebleken. De beroepsgronden slagen dus niet.

Conclusie en gevolgen

6. Verweerder heeft de aanvraag op goede gronden afgewezen als ongegrond. Het beroep van eiser is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Aissa, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen..

Voetnoten

1.Aanmeldgehoor Dublin, bld. 5.
2.Citizenship Act.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
4.‘Thousands of Russians face expulsion from Latvia due to immigration law amendments’ van 10 januari 2024.
5.Zie bld. 7 nader gehoor.
6.“A non-transparent system and assessment specialists, i.e how the Estonian state treats transgender people” van 7 september 2021.
7.Artikel uit The Guardian van 22 augustus 2022: “I’m always looking over my shoulder’: anxiety among Estonia’s Russians”, een document van European Union Agency for fundamental Rights en van Outright International en een country overview van de website van outrightinternational.