ECLI:NL:RBDHA:2024:23140

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2024
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
NL23.9347
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een visumaanvraag en vestigingsgevaar

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een visum kort verblijf om haar referent in Nederland te bezoeken. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen op 1 september 2022, en het bezwaar daartegen werd op 13 maart 2023 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 18 december 2023 behandeld, waarbij zowel de referent als de gemachtigden van eiseres en verweerder aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de visumaanvraag onvoldoende gemotiveerd is. Eiseres, geboren in 1980 en van Indonesische nationaliteit, heeft op 19 augustus 2022 een visum aangevraagd. Verweerder stelde dat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd van haar verblijf en middelen van bestaan, en dat er redelijke twijfel bestond over haar voornemen om het Schengengebied te verlaten. Eiseres heeft echter bewijsstukken overgelegd die haar relatie met de referent onderbouwen, waaronder een huwelijksakte en andere documenten. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat er reden is om aan te nemen dat eiseres niet tijdig zou terugkeren naar Indonesië. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het griffierecht en proceskosten aan eiseres vergoed moeten worden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.9347

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. L. Ibisevic),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Denishin).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres om een visum kort verblijf voor verblijf bij [referent] (referent).
1.1
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 1 september 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 13 maart 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 18 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben referent, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de visumaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het bestreden besluit
5. Eiseres is geboren op [datum] 1980 en heeft de Indonesische nationaliteit. Zij heeft op 19 augustus 2022 een visum aangevraagd met het doel om referent te bezoeken in Nederland.
6. Verweerder heeft de aanvraag in het primaire besluit afgewezen. Eiseres heeft het doel en omstandigheden van haar verblijf onvoldoende aangetoond [1] . Verder heeft eiseres niet aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken voor de duur van het verblijf en de terugreis [2] . Ook bestaat er redelijke twijfel over het voornemen van eiseres om het Schengengebied te verlaten voor de geldigheidsduur van het visum verloopt [3] , aldus verweerder.
7. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. In bezwaar heeft eiseres overgelegd:
  • een werkgeversverklaring van referent en salarisspecificaties;
  • de vluchtgegevens en vliegtickets van de geplande reis;
  • een ingevulde vragenlijst en toelichting op de relatie tussen referent en eiseres; en
  • een bewijs van garantstelling.
8. In het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing gehandhaafd. De relatie tussen eiseres en referent is volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt met objectiveerbare bewijsstukken. Daarom zijn het doel en omstandigheden van het verblijf onvoldoende aangetoond, aldus verweerder. Omdat dit een afzonderlijke afwijzingsgrond is, behoeven de andere afwijzingsgronden volgens verweerder geen verdere bespreking. Het bezwaar is kennelijk ongegrond, waardoor verweerder betrokkenen niet heeft gehoord.
Middeleneis
9. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het tegenwerpen van de middeleneis ook in het bestreden besluit blijft gehandhaafd. Het is alleen niet besproken omdat één afwijsgrond genoeg is. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Het bestreden besluit vermeldt over de middeleneis slechts: “Het aangevoerde met betrekking tot […] het beschikken over voldoende financiële middelen voor de reis behoeft dan ook geen verdere bespreking in deze bezwaarprocedure.” Nu eiseres deze tegenwerping in bezwaar heeft bestreden, onder meer door overlegging van een garantstelling, heeft verweerder door hier niet in het bestreden besluit op in te gaan, deze tegenwerping onvoldoende gemotiveerd.
Doel en omstandigheden
10. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte aan haar heeft tegengeworpen dat het doel en omstandigheden van het verblijf onvoldoende zijn aangetoond. Eiseres en referent hebben in bezwaar al gesteld een relatie te hebben en zijn inmiddels getrouwd. In beroep zijn bewijsstukken overgelegd van de relatie: een verklaring van referent, paspoort met in- en uitreisstempels, vliegtickets, huwelijksakte, facebook-berichten, foto’s van eiseres en referent en bewijzen van oproepen tussen hen beiden.
10.1
Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de in beroep overgelegde huwelijksakte buiten beschouwing moet worden gelaten, gelet op de ex tunc-toetsing van het beroep. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat, ook als de relatie tussen eiseres en referent is aangenomen, daarmee nog steeds het doel van het verblijf niet is aangetoond. Nu eiseres en referent gehuwd zijn, heeft eiseres onvoldoende onderbouwd dat zij een kortdurend verblijf in Nederland beoogt, aldus verweerder.
10.2
De rechtbank volgt verweerder niet in zijn primaire standpunt. Zij beschouwt de in beroep ingebrachte huwelijksakte als een nadere onderbouwing van het eerder ingenomen standpunt van eiseres dat zij een relatie heeft met referent. De rechtbank betrekt daarom deze stukken bij de beoordeling van het beroep. Nu verweerder op grond van de overgelegde stukken niet betwist dat de relatie tussen eiseres en referent kan worden aangenomen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in het verweerschrift en ter zitting onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat desondanks het doel en omstandigheden van het verblijf nog niet duidelijk zijn. Voor zover verweerder stelt dat niet is gebleken dat eiseres een kortdurend verblijf in Nederland beoogt, merkt de rechtbank op dat die tegenwerping betrekking heeft op de vraag of er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiseres om het Schengengebied te verlaten voor de geldigheidsduur van het visum verloopt, en niet op het doel en omstandigheden van het verblijf. De beroepsgrond slaagt.
Vestigingsgevaar
11. Eiseres voert aan dat zij niet beoogt langer in Nederland te blijven dan toegestaan. Eiseres wil graag een tijd doorbrengen in Nederland om te kijken of ze hier kan aarden, voordat ze volgens de reguliere weg een mvv [4] aanvraagt voor verblijf bij referent. Eiseres wijst in dat verband op uitspraken van deze rechtbank van 21 februari 2017 [5] en 22 november 2017 [6] , waarin vestiging in de toekomst als een aannemelijk reisdoel is aangenomen. Eiseres voert verder aan dat zij weliswaar geen economische binding heeft met Indonesië, maar wel sociale binding. Het is voor eiseres niet denkbaar dat zij een illegaal verblijf in Nederland zou verkiezen boven haar huidige veilige bestaan in Indonesië, en langdurig gescheiden zou worden van haar familie. Referent is bovendien een buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) voor de NS. Als eiseres niet tijdig terug zou keren zou dit grote gevolgen hebben voor zijn baan.
11.1
Verweerder heeft de afwijzingsgrond ‘vestigingsgevaar’ in het bestreden besluit niet gemotiveerd tegengeworpen. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder een aanvullende motivering gegeven. Volgens verweerder heeft eiseres geen sociale en economische binding met Indonesië. Eiseres is met haar onderneming gestopt en heeft geen nieuwe baan gezocht. Ook heeft zij geen kinderen, zorg voor familieleden of zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen die reden zouden zijn voor een tijdige terugkeer. Hieruit blijkt volgens verweerder dat tijdige terugkeer niet gewaarborgd is.
11.2
De rechtbank overweegt als volgt. Weliswaar heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres weinig sociale en economische binding heeft met Indonesië, maar naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt dat in dit geval niet zijn conclusie dat tijdige terugkeer niet gewaarborgd is. In dat verband is van belang dat eiseres en referent een duidelijk doel voor ogen hebben met het verblijf, namelijk dat eiseres tijdelijk naar Nederland wil komen om de Nederlandse samenleving te leren kennen, met het oog op eventuele vestiging in Nederland in de toekomst. Dit verblijfsdoel komt de rechtbank niet onaannemelijk voor, gelet op het feit dat eiseres en referent nu gescheiden van elkaar leven. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte niet betrokken in het besluit dat referent een betrouwbaar profiel heeft en dat eiseres in beroep spontaan heeft verklaard dat zij haar baan heeft opgezegd, waaruit ook is af te leiden dat eiseres integer is in haar motieven. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiseres om Nederland niet tijdig te verlaten. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De beroepsgrond van eiseres die ziet op schending van de hoorplicht behoeft daarom geen bespreking meer. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
12.1
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 13 maart 2023;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. R.M. Vaalburg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, sub ii) van Verordening (EG) nr. 810/2009 (hierna: Visumcode).
2.Artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, sub iii) van de Visumcode.
3.Artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Visumcode.
4.Machtiging tot voorlopig verblijf.
5.Zaaknummer: AWB 16/16701.
6.Zaaknummer: AWB 17/10043.