ECLI:NL:RBDHA:2024:2315

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
AWB 23/9342
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.W. C.M. van Emmerik
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de weigering van wijziging verblijfsdoel naar niet-tijdelijke humanitaire gronden

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres, een Gambiaanse vrouw, tegen de weigering van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om haar verblijfsdoel te wijzigen naar 'niet-tijdelijke humanitaire gronden'. Eiseres had eerder een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op basis van haar huwelijk, maar deze werd ingetrokken na de verbreking van de relatie. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat er sprake was van huiselijk geweld, wat volgens de Vreemdelingencirculaire kan leiden tot een verblijfsvergunning op humanitaire gronden. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd heeft dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat huiselijk geweld heeft geleid tot de verbreking van de relatie. De rechtbank stelt vast dat er voldoende bewijs is van huiselijk geweld, waaronder verklaringen van getuigen en hulpverleners. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat eiseres ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase, wat in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/9342

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2024 in de zaak tussen

[naam 1], eiseres,
geboren op [geboortedatum]
van Gambiaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S. de Vaal),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. B.H. Wezeman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de handhaving in bezwaar van de de weigering om het verblijfsdoel van de aan haar verleende verblijfsvergunning te wijzigen in ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’.
1.1.
Met het primaire besluit van 8 februari 2023 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 21 oktober 2022 het verblijfsdoel van de aan haar verleende verblijfsvergunning te wijzigen in ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ afgewezen.
1.2.
Met het besluit van 27 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.3.
Eiseres heeft in beroep nadere stukken ingediend
2. De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en [naam 1] . Als getuige is verschenen [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Een tolk was aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Voorgeschiedenis en totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiseres, geboren op 26 juni 1992, heeft de Gambiaanse nationaliteit. Eiseres is Nederland in maart 2020 ingereisd met een visum kort verblijf voor een bezoek aan [naam 1] , haar toenmalige echtgenoot (referent)
3.1.
Op 12 september 2020 is eiseres in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘verblijf als familie-of gezinslid bij [naam 1] ’. Deze verblijfsvergunning is verleend met een geldigheidsduur tot 12 september 2025.
3.2.
In een meldingsformulier voor familie en gezin, ondertekend door referent op 26 april 2021, is door hem vermeld dat de gezinsband met eiseres op 24 april 2021 is verbroken
Met het besluit van 7 juni 2021 is de aan eiseres verleende verblijfsvergunning met terugwerkende kracht vanaf 22 april 2021 ingetrokken, omdat eiseres niet langer voldeed aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend.
3.4.
Verweerder heeft de brief van eiseres van 19 oktober, door hem ontvangen op 21 oktober 2022, opgevat als een aanvraag tot wijziging van het verblijfsdoel van de aan eiseres verleende vergunning naar ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’.
3.5.
Bij het primaire besluit van 8 februari 2023 heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet ten minste vijf jaar op grond van haar (huwelijks)relatie een verblijfsvergunning heeft gehad. Ook heeft eiseres volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat het door eiseres gestelde huiselijk geweld heeft geleid tot de feitelijke verbreking van de relatie met referent. Verder is volgens verweerder niet gebleken van bijzondere individuele omstandigheden waardoor eiseres blijven op verblijf in Nederland is aangewezen en is evenmin sprake van een schending van artikel 8 EVRM [1] .
4. In het bestreden besluit heeft verweerder gesteld dat zich in het politiedossier een viertal registraties bevat. Twee daarvan zien volgens verweerder op huiselijk geweld. Verweerder heeft daarover overwogen dat voor zover de hierin gemelde registraties van mei en juli 2020 als huiselijk geweld moeten worden beschouwd, deze incidenten voor eiseres geen aanleiding hebben gevormd om de relatie te verbreken. Eiseres is immers bij haar echtgenoot gebleven. Zij heeft de mvv-procedure met als doel om familie en gezinsleven bij referent uit te gaan oefenen doorgezet. In september 2020 heeft eiseres in Dakar, Senegal een machtiging tot voorlopig verblijf opgehaald waarna zij Nederland opnieuw is ingereisd om zich bij referent te voegen. Tevens is overwogen dat eiseres, ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, geen recente bescheiden van de politie, bijvoorbeeld een recente aangifte of melding van huiselijk geweld heeft overgelegd.
Is aannemelijk gemaakt dat huiselijk geweld tot verbreking van de relatie heeft geleid?
5. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat eiseres met verklaringen van haar voormalige buurvrouw, haar vriendin en haar hulpverlener van WIJ Groningen heeft aangetoond dat er sprake was van huiselijk geweld. Verweerder stelt in het bestreden besluit ten onrechte dat het politiedossier geen aangifte of meldingen van huiselijk geweld na de inreis met een mvv vermeldt. In de nacht van 31 december 2020 op 1 januari 2021 is eiseres de woning ontvlucht nadat haar dronken echtgenoot gedreigd had haar te doden en daarna zichzelf en haar bij haar keel heeft gepakt. Eiseres is gevlucht naar de woning van haar vriendin, [naam 1] . Vervolgens is de politie gebeld, die naar de woning van [naam 1] is gekomen om met eiseres te praten. Eiseres verwijst naar de verklaring van [naam 1] van 17 september 2023 waarin dat is bevestigd. Eiseres verwijst verder de eerder door haar overgelegde email-berichten van haar voormalige buurvrouw, [naam 1] en van [naam 1] . Daarin bevestigen zij aan [naam 1] dat de aan hem verstrekte informatie, die hij heeft weergegeven in een emailbericht, klopt. Ook verwijst eiseres naar een verklaring van WIJ Groningen, van 7 maart 2023 over het hulpverleningscontact met eiseres in de periode van 8 januari 2021 tot 19 juli 2021. In beroep verwijst eiseres verder nog naar een aanvullende verklaring van [naam 1] van WIJ Groningen van 10 november 2023 en een ingevuld exemplaar instrument voor risicoscreening in opvanginstellingen van 29 april 2021.
5.1.
Een verblijfsvergunning op niet tijdelijke humanitaire gronden kan volgens paragraaf B9/11 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) worden verleend als er sprake is van aantoonbaar ondervonden (seksueel) geweld binnen de familie. Verweerder neemt dan namelijk aan dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan de vreemdeling blijvend op verblijf in Nederland is aangewezen. De vreemdeling moet daarvoor aannemelijk maken dat huiselijk geweld binnen de familie heeft geleid tot de feitelijke verbreking van de (huwelijks)relatie.
5.2.
Volgens paragraaf B9/20.2 van de Vc accepteert verweerder als bewijsmiddel van huiselijk geweld recente bescheiden van de politie, zoals een aangifte of een melding huiselijk geweld of een recente verklaring van de politie of het Openbaar Ministerie (OM) dat het OM ambtshalve vervolging tegen de dader heeft ingesteld. Bij dit bewijsmiddel dient ook recente medische informatie van de (vertrouwens)arts of een recente verklaring van een andere hulpverlener of recente gegevens over verblijf in de opvang of andere objectieve gegevens uit betrouwbare bron te worden overgelegd, waaruit voldoende moet blijken dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden.
5.3.
Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van huiselijk geweld. De door verweerder vermelde registraties in het politiedossier dateren van 18 mei 2020 en 24 juli 2020. Niet valt in te zien dat daarbij geen sprake is van recente bescheiden zoals bedoeld in paragraaf B9/9.11, zoals verweerder blijkbaar meent nu de relatie volgens de verklaring van referent in april 2021 is verbroken, verweerder daar ook van uit is gegaan en het gaat om de vraag of de relatie als gevolg van het huiselijk geweld is verbroken. Dat eiseres na deze incidenten ervoor heeft gekozen om bij referent te blijven en de MVV-procedure voort te zetten betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat geen sprake was van huiselijk geweld dat tot de verbreking van de relatie heeft geleid. Dat er ook nadien sprake was van huiselijk geweld wordt bovendien bevestigd door verklaringen van de voormalig buurvrouw van eiseres, [naam 1] en van haar vriendin, [naam 1] De enkele stelling van verweerder dat deze niet objectief zijn en context zouden missen, is onvoldoende. De vriendin en (voormalige) buurvrouw hebben, zoals verweerder op dit punt zelf heeft erkend, incidenten beschreven waarvan zij zelf getuige zijn geweest. De rechtbank stelt verder vast dat in de door verweerder vermelde registraties eveneens sprake was van meldingen door de buurvrouw en verweerder daarin blijkbaar geen aanleiding heeft gezien om op grond daarvan huiselijk geweld niet aannemelijk te achten. De vriendin van eiseres heeft verder op de zitting van de rechtbank als getuige een verklaring afgelegd over het door haar ook in haar schriftelijke verklaring van 17 september 2023 beschreven incident tijdens de jaarwisseling 2020-2021 dat heeft plaatsgevonden nadat aan eiseres een verblijfsvergunning is verleend. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze verklaring te twijfelen.
5.4.
In bezwaar heeft eiseres ook een verklaring van WIJ Groningen overgelegd van 7 maart 2023. Daarin wordt bericht over het hulpverleningscontact in de periode tussen 8 januari 2021 en 19 juli 2021 dat heeft plaatsgevonden met eiseres in verband met huiselijk geweld tegen eiseres. Ook wordt daarin aangegeven dat de spanningen geruime tijd van dien aard waren dat eiseres, in verband met haar eigen veiligheid, referent heeft verlaten. In beroep heeft eiseres nog een aanvullende verklaring van WIJ Groningen overgelegd waarin dit nogamals wordt bevestigd met als bijlage het intakeformulier en de risicoscreening. Verweerder is onvoldoende gemotiveerd op deze verklaring ingegaan. De enkele overweging in het bestreden besluit dat deze verklaring summier is en niet ondersteund zou worden door andere stukken, kan de rechtbank niet volgen. Zoals hiervoor is overwogen zijn immers al in bezwaar stukken overgelegd van anderen, namelijk de vriendin van eiseres en haar voormalige buurvrouw waaruit ook volgt dat er vaak ruzie was en referent zich zeer agressief jegens eiseres opstelde waardoor zij zich genoodzaakte voelde om te vluchten uit de woning. De beroepsgrond slaagt.
Heeft verweerder van horen kunnen afzien?
6. De rechtbank is ook van oordeel dat het betoog van eiseres dat verweerder haar ten onrechte niet heeft gehoord in de bezwaarfase slaagt.
6.1.
De wettelijke plicht om een vreemdeling in de bezwaarfase te horen volgt uit artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is sprake indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit.
6.2.
Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 6 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1918) volgt dat het uitgangspunt is dat een vreemdeling wordt gehoord in bezwaar en dat terughoudend moet worden omgegaan met uitzonderingen op de hoorplicht.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiseres ten onrechte niet heeft gehoord in de bezwaarfase. Gelet op wat eiseres in bezwaar heeft aangevoerd, kon niet op voorhand worden gezegd dat er redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat het bezwaar niet kon leiden tot een ander oordeel dan vervat in het primaire besluit. Eiseres heeft een beroep gedaan op het beleid over huiselijk geweld en heeft, naast haar verklaringen over huiselijk geweld, stukken overgelegd ter onderbouwing daarvan, waaronder, zoals hiervoor uiteen is gezet, een verklaring van haar hulpverlener van 7 maart 2023 waaruit volgt dat eiseres zich aldaar heeft gemeld vanwege huiselijk geweld. Verweerder had eiseres tijdens een hoorzitting nadere vragen kunnen stellen over de verklaring van WIJ Groningen indien er nog vragen leefden over wanneer en onder welke omstandigheden het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden. Verweerder had eiseres tijdens de hoorzitting ook nader kunnen confronteren met de in het politiedossier aangetroffen informatie en had haar daarover nadere vragen kunnen stellen. Dit klemt des te meer nu in het bestreden besluit eiseres wordt tegengeworpen dat de verklaringen van de buurvrouw en vriendin van eiseres niet aangetroffen zouden zijn in het politiedossier. In bezwaar heeft eiseres haar situatie nader toegelicht en heeft ze gevraagd om te worden gehoord. Gelet op het voorgaande had het in dit geval op de weg van verweerder gelegen eiseres tijdens een hoorzitting in de gelegenheid te stellen (meer) helderheid te verschaffen over het (gestelde) huiselijk geweld en haar persoonlijke omstandigheden. Nu verweerder dat heeft nagelaten, is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en ontoereikend gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2, 7:2 en 7:12 van de Awb. De overige gronden behoeven geen bespreking meer. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, om zelf in de zaak te voorzien of om een bestuurlijke lus toe te passen. De rechtbank stelt een termijn van acht weken voor het beslissen op het bezwaar.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechts-bijstand vastgesteld op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Aissa, griffier en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en verzonden op:
griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.