ECLI:NL:RBDHA:2024:23152

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
NL24.31027
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Grensdetentie en onrechtmatige vrijheidsontneming in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 augustus 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan eiser, een Ecuadoraanse nationaliteitdrager. De maatregel was gebaseerd op artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en was opgelegd door de minister van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig was, omdat het grensbewakingsbelang niet mocht prevaleren. Bij aanvang van de grensdetentie was al bekend dat eiser toegang zou verkrijgen tot het Schengengebied, wat de maatregel onevenredig bezwarend maakte. De rechtbank heeft de opheffing van de maatregel bevolen en de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 900,- aan eiser, evenals de proceskosten van € 1.750,-. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier D.P. van Middelkoop en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.31027
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. C.E. Stassen-Buijs),
en

de minister van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: [gemachtigde van verweerder] ).

Procesverloop

Bij besluit van 5 augustus 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 13 augustus 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen E. Fernandez y Fernandez. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van
13 augustus 2024;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 900,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,00.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Ecuadoraanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] 1974.
2.1
De rechtbank is van oordeel dat de vrijheidsontnemende maatregel onevenredig bezwarend moet worden geacht en ook dat verweerder niet te goeder trouw heeft gehandeld door eiser de vrijheid te ontnemen op grond van het grensbewakingsbelang. Ter zitting heeft verweerder immers erkend dat overdracht aan Italië vanuit grensdetentie momenteel niet mogelijk is en dat eiser in vrijheid zal worden gesteld als Italië de Dublinclaim accepteert. Verweerder heeft voorts ook niet betwist dat er niet voldoende tijd zal zijn om eisers asielaanvraag alsnog inhoudelijk te behandelen in de grensprocedure indien Italië de Dublinclaim niet accepteert. Ook in dat geval zal eiser in vrijheid moeten worden gesteld, gelet op artikel 3, zesde lid, van de Vw.
2.2
In beide scenario’s zal eiser dus feitelijk sowieso toegang verkrijgen tot het Schengengebied. Dit was bij het opleggen van de grensdetentie al bekend, gelet op het
M19-A formulier alwaar is geschreven dat er aanknopingspunten zijn voor een Dublin-claim op Italië, en verweerder vervolgens zijn kaarten heeft gezet op een Dublinclaim richting Italië. Als bij het opleggen van de grensdetentie al duidelijk is dat eiser door de door verweerder gemaakte keuze hoe dan ook toegang zal verkrijgen tot het Schengengrensgebied, kan verweerder naar het oordeel van de rechtbank datzelfde grensbewakingsbelang niet laten prevaleren. De grensdetentie is dan voorts ook niet te goeder trouw opgelegd, nu deze niet voldoet aan het doel van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder f van het EVRM.
2.3
De rechtbank volgt verweerder niet in zijn betoog dat eiser mogelijk toch kan worden overgedragen aan Italië vanuit detentie als de opvangvoorzieningen daar weer op peil zouden komen, en aldus mogelijk weer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder heeft desgevraagd immers niet kunnen onderbouwen op grond waarvan deze verwachting gerechtvaardigd is.
3. Het beroep is daarom gegrond en de vrijheidsontnemende maatregel is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 13 augustus 2024.
4. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 9 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 9 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 900,-.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2024 door mr. R.H.G. Odink, rechter, in aanwezigheid van D.P. van Middelkoop, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.