ECLI:NL:RBDHA:2024:23203

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
C/09/650696 / FA RK 23-5053
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen, toewijzing eenhoofdig gezag en alimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 december 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die in 2011 te Pijnacker-Nootdorp zijn gehuwd. De vrouw heeft verzocht om echtscheiding met nevenvoorzieningen, waaronder eenhoofdig gezag over de minderjarige kinderen en alimentatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man sinds april 2023 niet meer bereikbaar is en dat de vrouw in overmacht verkeert, waardoor zij niet in staat is een ouderschapsplan over te leggen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding uitgesproken. Tevens is het verzoek van de vrouw tot eenhoofdig gezag over de kinderen toegewezen, omdat de man niet meer in het leven van de kinderen is en er geen contact meer is. De rechtbank heeft de man ook verplicht tot het betalen van kinderalimentatie van € 500,- per maand voor de jongste minderjarige en partneralimentatie van € 1.500,- per maand aan de vrouw. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de echtscheiding zelf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 23-5053
Zaaknummer: C/09/650696
Datum beschikking: 19 december 2024

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 29 juni 2023 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat voorheen: mr. M. van Olffen te Nootdorp,
advocaat nu: mr. M.F.B. Hersman te Amsterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
blijkens de Registratie Niet Ingezetenen met onbekende verblijfplaats in het buitenland,
De rechtbank merkt als informant aan:

[de grootmoeder] ,

de grootmoeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het F9-formulier van 19 juli 2023 van de vrouw, met exploot openbare betekening;
  • het F9-formulier van 18 augustus 2023 van de vrouw, met aanvullend verzoek;
  • het F9-formulier van 28 november 2023 van de vrouw, met exploot openbare betekening aanvullend verzoek;
  • het F9-formulier van 8 maart 2024 van de vrouw.
De minderjarige [de minderjarige 1] is in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
Op [geboortedatum 2] 2024 heeft ter zitting van deze rechtbank een
gecombineerde behandelingplaatsgevonden van zowel onderhavig verzoek als het verzoek van de Raad tot gezagsbeëindiging (C/09/666003 / FA RK 24-3304). Op dit laatste verzoek wordt bij afzonderlijke beschikking beslist.
Op de zitting zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en vergezeld door de tolk J.M. van der Boom;
  • [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad);
  • de grootmoeder;
De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de zitting verschenen.

Feiten

  • Partijen zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] 2011 te [plaats].
  • Zij zijn de ouders van de volgende nu nog minderjarige kinderen:
  • [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2012 te [geboorteplaats] ;
  • [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2013 te [geboorteplaats] .
  • De man heeft de Nederlandse nationaliteit en de vrouw heeft de Braziliaanse nationaliteit.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 29 mei 2024:
  • [de minderjarige 1] onder toezicht gesteld van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering met ingang van 29 mei 2024 tot 29 mei 2025;
  • een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 29 mei 2024 tot 28 februari 2025.
  • [de minderjarige 1] verblijft bij de grootmoeder vaderszijde.
  • [de minderjarige 2] woont in een woonvoorziening van [woonvoorziening] .
  • Bij beschikking van deze rechtbank van 8 augustus 2024 (C/09/666003 / FA RK 24-3304):
  • heeft de rechtbank voor recht verklaard dat het gezag van de man over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] is geschorst;
  • is de griffier gelast de schorsing van het gezag in te schrijven in het gezagsregister.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw strekt, na aanvulling en wijziging, tot echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:
  • bepaling dat de vrouw voortaan alleen wordt belast met het gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] ;
  • vaststelling van kinderalimentatie van € 500,- per kind per maand, bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen, met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
  • vaststelling van door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van € 1.500,- bruto per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
Op de zitting heeft de vrouw haar verzoek tot het voortgezet gebruik van de echtelijke woning ingetrokken.

Beoordeling

Echtscheiding
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat de vrouw haar gewone verblijfplaats ten minste een jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoek in Nederland heeft, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht om te beslissen op het verzoek tot echtscheiding.
De rechtbank past op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek (BW) Nederlands recht toe op het verzoek tot echtscheiding.
Ontvankelijkheid
Door beide ouders is geen ouderschapsplan overgelegd overeenkomstig artikel 815 tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Nu het ouderschapsplan in de wet geformuleerd is als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding waarbij minderjarige kinderen zijn betrokken, heeft de rechtbank de bevoegdheid beide ouders niet-ontvankelijk te verklaren in de over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, zesde lid, Rv).
De vrouw heeft aangegeven dat de man in april 2023 uit het huis is vertrokken en sindsdien nooit meer is thuisgekomen. De vrouw heeft geprobeerd in contact te komen met de man, maar dat is niet gelukt. Nu de man onbereikbaar is, verkeert de vrouw in overmacht en verzoekt de vrouw de echtscheiding uit te spreken zonder dat een ouderschapsplan wordt overgelegd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw voldoende gemotiveerd dat het redelijkerwijs niet mogelijk is een ouderschapsplan over te leggen. De rechtbank zal de vrouw ontvangen in haar verzoek.
Inhoudelijke beoordeling
De vrouw heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De man heeft dit niet betwist, zodat het verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond kan worden toegewezen.
Gezag
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek tot eenhoofdig gezag.
Inhoudelijke beoordeling
Op grond van het eerste lid van artikel 1:253n BW kan de rechtbank op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag, bedoeld in het tweede lid van artikel 1:251 BW beëindigen, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Alsdan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over ieder der minderjarige kinderen toekomt. Het eerste en derde lid van artikel 1:251a worden van overeenkomstige toepassing verklaard. Op grond hiervan kan de rechter na ontbinding van het huwelijk op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
De vrouw stelt dat de man de woning heeft verlaten en niet meer is teruggekomen. Sinds mei 2023 heeft de man geen contact meer opgenomen met de vrouw en de kinderen. De vrouw heeft inmiddels ondervonden dat zij geen paspoort kan aanvragen voor een kind en dat zij niet op reis kan gaan met de kinderen zonder toestemming van de man of vervangende toestemming van de rechtbank. De vrouw loopt constant tegen problemen aan omdat de man niet bereikbaar is voor toestemming. De vrouw wil dat het gezag van de man zo snel mogelijk wordt beëindigd.
De man heeft geen verweer gevoerd.
Hoewel gezamenlijk gezag het uitgangspunt is van de wet(gever), is de rechtbank van oordeel dat in dit geval sprake is van een uitzonderingsgrond zoals bedoeld in artikel 1:251a BW. Sinds mei 2023 is er geen contact meer tussen partijen. De man is al anderhalf jaar uit het leven van de kinderen en heeft ook geen initiatief tot contactherstel getoond. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de man binnen afzienbare tijd zal terugkeren, dan wel bereikbaar zal zijn voor de vrouw. Onder deze omstandigheden is het naar het oordeel van de rechtbank niet langer in het belang van de kinderen dat de ouders het gezamenlijk gezag uitoefenen. De rechtbank zal de juridische situatie in overeenstemming brengen met de feitelijke situatie. De rechtbank zal daarom het verzoek van de vrouw tot eenhoofdig gezag toewijzen.
Kinderalimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij ook rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot kinderalimentatie, op grond van artikel 2 sub c van de Verordening (EG) nr. 4/2009 (de Alimentatieverordening).
Op het verzoek tot vaststelling van kinderalimentatie zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
De vrouw verzoekt een kinderalimentatie van € 500,- per kind per maand.
De man heeft geen verweer gevoerd.
De rechtbank overweegt dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] niet bij de vrouw thuis wonen. [de minderjarige 1] verblijft bij haar grootmoeder en [de minderjarige 2] verblijft bij [woonvoorziening] . De behoefte van een kind dat uit huis is geplaatst, wordt beperkt tot de daadwerkelijke kosten die de moeder voor de kinderen maakt. De vrouw moet daarom onderbouwen welke kosten zij maakt voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] .
De rechtbank overweegt ten aanzien van [de minderjarige 1] dat de grootmoeder op de zitting heeft aangegeven dat zij alle noodzakelijke kosten voor [de minderjarige 1] voldoet. Dat heeft de vrouw niet weersproken. De vrouw heeft op de zitting aangegeven dat zij kosten maakt voor [de minderjarige 1] wanneer zij samen uitstapjes doen. Zij heeft daarbij gesteld dat zij geen ruimte heeft om [de minderjarige 1] te ontvangen en daarom wel uitstapjes moet maken. Bij deze stand van zaken oordeelt de rechtbank dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat zij behoefte heeft aan kinderalimentatie voor [de minderjarige 1] . Kinderalimentatie dient voor het voldoen van de noodzakelijke kosten. Die kosten worden niet gedragen voor de vrouw. De rechtbank oordeelt dat de vrouw de kosten die zij maakt voor het doen van uitstapjes moet voldoen uit haar vrije ruimte. In dat kader overweegt de rechtbank dat de vrouw een baan heeft en dus inkomen genereert. Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank het verzoek tot kinderalimentatie met betrekking tot [de minderjarige 1] zal afwijzen.
Ten aanzien van [de minderjarige 2] heeft de vrouw wel onderbouwd dat zij noodzakelijke kosten voor hem maakt, omdat zij moet betalen voor zijn verblijf en spullen in [woonvoorziening] . De rechtbank zal het verzoek tot kinderalimentatie met betrekking tot [de minderjarige 2] als niet weersproken en op de wet gegrond toewijzen.
Partneralimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de vrouw – als onderhoudsgerechtigde – haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 Alimentatieverordening rechtsmacht toe om te oordelen op het verzoek tot vaststelling van partneralimentatie.
Op het verzoek tot vaststelling van kinderalimentatie en partneralimentatie zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
De vrouw stelt dat zij niet in staat is om (geheel) in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Zij heeft behoefte aan partneralimentatie van € 1.500,- bruto per maand. Blijkens de salarisspecificaties van de man is hij daartoe in staat.
De man heeft geen verweer gevoerd.
De rechtbank zal dit verzoek van de vrouw als niet weersproken en op de wet gegrond toewijzen.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt uit de echtscheiding tussen de man en de vrouw, gehuwd op [huwelijksdatum] 2011 te Pijnacker-Nootdorp;
*
bepaalt dat voortaan alleen de vrouw het ouderlijk gezag toekomt over de minderjarigen:
  • [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2012 te [geboorteplaats] ;
  • [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2013 te [geboorteplaats] ;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van de dag van de inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, een kinderalimentatie ten behoeve van [de minderjarige 2] van € 500,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van de dag van de inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, een partneralimentatie van € 1.500,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
verklaart deze beschikking, met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. Witteman, (kinder)rechter, bijgestaan door mr. R.P. Bas als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 19 december 2024.