ECLI:NL:RBDHA:2024:23230

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
NL24.39186
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot Dublin-overdracht naar Kroatië

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 november 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoeker, die in afwachting is van zijn beroep tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie. De minister had op 1 oktober 2024 besloten de aanvraag van de verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij het beroep in Nederland kan afwachten, omdat hij op 25 november 2024 zou worden overgedragen aan de Kroatische autoriteiten.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek met spoed behandeld, gezien de dreigende overdracht. De rechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is, omdat de verzoeker, indien hij niet meewerkt aan de overdracht, alsnog gedwongen kan worden overgedragen. De rechter heeft ook overwogen dat de medische toestand van de verzoeker een belangrijke factor is, maar dat deze vraag niet in deze spoedprocedure beantwoord kan worden. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk besloten dat het belang van de verzoeker om het beroep in Nederland af te wachten zwaarder weegt dan het belang van de minister om de overdracht door te zetten.

Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, het bestreden besluit geschorst en bepaald dat de verzoeker niet mag worden overgedragen aan Kroatië totdat op het beroep is beslist. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 875,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.39186

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , V-nummer: [v-nummer] , verzoeker

(gemachtigde: mr. T. Neijzen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

1. Bij besluit van 1 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.1.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat verzoeker het beroep in Nederland kan afwachten.
1.2.
Op 19 november 2024 heeft verweerder aan verzoeker kenbaar heeft gemaakt dat hij op 25 november 2024, om 12:45 uur per vliegtuig zal worden overdragen aan de Kroatische autoriteiten. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten om het verzoek om een voorlopige voorziening met spoed te behandelen.
1.3.
Verweerder heeft op het verzoekschrift gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de
voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad. Na kennisname van de stukken en gelet op het feit dat verzoeker op 25 november 2024 om 12:45 uur zal worden overgedragen aan de Kroatische autoriteiten, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.

Overwegingen

Spoedeisend belang
2. De voorzieningenrechter kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist en kan als partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad ook uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd voor een zitting. [1] Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er geen spoedeisend belang is, omdat er geen sprake is van een gedwongen overdracht. Dit betekent dat in het geval verzoeker niet wenst mee te werken aan de geplande overdracht deze niet op dat moment alsnog zal worden afgedwongen. De voorzieningenrechter ziet echter aanleiding om spoedeisend belang aan te nemen, omdat verzoeker – als hij nu niet meewerkt aan zijn overdracht – binnen afzienbare tijd alsnog gedwongen kan worden overgedragen. Deze mogelijkheid is in dit geval niet onaannemelijk, nu de overdrachtstermijn nog maar tot
12 december 2024 loopt. Bovendien heeft de weigering om medewerking te verlenen gevolgen voor de rechtspositie van verzoeker, nu dit maakt dat hij makkelijker in bewaring kan worden gesteld. De voorzieningenrechter acht het voorts in strijd met de systematiek van de Vreemdelingenwet 2000 en de Dublinverordening om een betrokkene te dwingen zijn medewerking aan de uitvoering van een overdrachtsbesluit te onthouden voordat hij toegang kan krijgen tot de mogelijkheid om dat overdrachtsbesluit te laten schorsen in afwachting van een oordeel in de bodemprocedure. Ten overvloede wijst de voorzieningenrechter ten slotte op het feit dat schorsing van het overdrachtsbesluit en daarmee opschorting van de overdrachtstermijn ook in het belang kan zijn van verweerder als deze termijn bijna afloopt en weinig tijd resteert om een mogelijk noodzakelijke gedwongen overdracht alsnog te realiseren.
Belangenafweging
4. De voorzieningenrechter constateert dat tussen partijen met name in geschil is of verzoeker, gelet op zijn medische toestand, kan worden overgedragen aan Kroatië. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze rechtsvraag zich niet leent voor beantwoording in deze spoedprocedure. Daarbij is van belang dat verzoeker meerdere medische documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn medische toestand waarvan de betekenis voor verzoekers aanvraag op voorhand niet eenduidig is vast te stellen en die zich dus lenen voor een bespreking ter zitting. Omdat partijen zijn uitgenodigd om het beroep op 29 november 2024 op zitting te behandelen, is daar op zeer korte termijn ook gelegenheid toe. De voorzieningenrechter zal daarom volstaan met een belangenafweging. Mede gelet op de aard en de gevolgen van het overdrachtsbesluit vindt de voorzieningenrechter dat verzoekers belang om de behandeling van zijn beroep in Nederland af te wachten zwaarder weegt dan het belang van verweerder om verzoeker op 25 november 2024 over te dragen aan de Kroatische autoriteiten. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat het beroep binnen afzienbare tijd zal worden behandeld ter zitting en dat met het treffen van de verzochte voorziening de termijn om verzoeker over te dragen wordt opgeschort. In zoverre wordt verweerder niet onredelijk in zijn belangen geschaad.
5. De voorzieningenrechter wijst om die reden het verzoek om een voorlopige voorziening toe, schorst het bestreden besluit en bepaalt dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan Kroatië totdat op het beroep tegen het bestreden besluit is beslist.
6. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,00. [2]

Beslissing

De voorzieningenrechter:
 treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan Kroatië totdat is beslist op het beroep;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 875,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1.