ECLI:NL:RBDHA:2024:23233

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
AWB 24/6301
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag visum kort verblijf wegens redelijke twijfel over terugkeer naar Kenia

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag tot afgifte van een visum kort verblijf. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Buitenlandse Zaken op 31 juli 2023, en het bezwaar daartegen werd op 14 maart 2024 kennelijk ongegrond verklaard. Eiseres, geboren in 1986 en van Keniaanse nationaliteit, had een visum aangevraagd voor een kort bezoek aan haar ernstig zieke vriend in Nederland. De rechtbank heeft op 8 augustus 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiseres als die van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres onvoldoende heeft aangetoond dat zij na haar verblijf tijdig zal terugkeren naar Kenia. Verweerder had twijfels over de economische en sociale binding van eiseres met haar land van herkomst. Eiseres had weliswaar een werkgeversverklaring overgelegd, maar deze was niet voldoende onderbouwd. De rechtbank benadrukt dat het aan eiseres is om aannemelijk te maken dat haar binding met Kenia zodanig is dat haar terugkeer gewaarborgd is. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag op goede gronden is gedaan en dat er geen reden is voor het toekennen van een dwangsom aan eiseres.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen griffierecht terugkrijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 28 augustus 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/6301

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [v-nummer] , eiseres

(gemachtigde: H. Knoester),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. A.E. van Midden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag tot afgifte van een visum kort verblijf.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 31 juli 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 14 maart 2024 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven door het bezwaar kennelijk ongegrond te verklaren.
1.2.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft met een verweerschrift gereageerd op het beroep.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 8 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1986 en heeft de Keniaanse nationaliteit. Eiseres heeft een aanvraag ingediend tot afgifte van een visum voor kort verblijf voor een bezoek aan haar vriend, [naam] (hierna: referent). Verweerder heeft het visum geweigerd omdat eiseres het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond [1] en niet kan worden vastgesteld dat eiseres na haar verblijf in Nederland tijdig terug zal keren naar Kenia [2] nu zij haar economische en sociale binding met Kenia onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Verweerder stelt ten onrechte dat eiseres het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende heeft aangetoond. Eiseres en referent hebben immers aangegeven dat zij een vriendschappelijke relatie hebben en dat het gaat om een kort bezoek aan referent omdat hij op dit moment ernstig ziek is. De vriendschappelijke relatie tussen eiseres en referent blijkt onder andere uit de omstandigheid dat referent eiseres twee keer in Kenia heeft bezocht in 2023. Verweerder stelt verder ten onrechte dat eiseres geen of zeer geringe sociale binding heeft met Kenia nu zij een sterke band heeft met haar twee broers en neefje van zes jaar. Eiseres heeft namelijk de dagelijkse verzorging van haar neefje op zich genomen omdat de broer van eiseres en tevens de vader van haar neefje in Qatar werkt en de moeder van haar neefje niet meer in beeld is. Verweerder dient zich bij de beoordeling van de sociale binding ook te beseffen dat familierelaties in veel landen, zoals Kenia, anders worden ingevuld en beleefd dan in Nederland en dat familierelaties in Kenia erg belangrijk zijn. Eiseres heeft ook de economische binding met Kenia voldoende aangetoond nu zij zes dagen in de week werkt als horecamedewerker. In beroep heeft eiseres dit onderbouwd met een werkgeversverklaring. De gemachtigde van eiseres heeft verder nog naar voren gebracht dat hij het gevoel heeft dat verweerder gebruik maakt van algoritmes voor de beoordeling van visumaanvragen en dat er op voorhand kwade bedoelingen worden verondersteld. Ter zitting heeft hij toegelicht dat dit gevoel is versterkt door een artikel uit de Volkskrant van
2 juli 2024 waarin de voorzitter van de Autoriteit Persoonsgegevens te kennen zou geven dat wordt onderzocht of sprake is van etnische profileren bij visumaanvragen. Tot slot, stelt verweerder ten onrechte dat hij geen dwangsom hoeft te betalen. Verweerder heeft immers niet binnen de gestelde termijn een beslissing genomen op het bezwaar van eiseres.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank stelt voorop dat de weigeringsgronden die zijn opgenomen in artikel 32, eerste lid, van de Visumcode ieder afzonderlijk voldoende zijn om een visum te weigeren. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie beschikt verweerder over een ruime beoordelingsmarge bij de beoordeling van de relevante feiten om te bepalen of één van deze weigeringsgronden van toepassing is. [3] De rechter kan het besluit van verweerder hierover daarom slechts terughoudend toetsen.
Redelijke twijfel over het voornemen om tijdig terug te keren
5. Bij de beoordeling of er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van een vreemdeling om het grondgebied van de EU-lidstaten te verlaten voor het verstrijken van de geldigheidsduur van het gevraagde visum, mag verweerder zich laten leiden door de intensiteit van de sociale en economische binding van een vreemdeling met zijn of haar land van herkomst. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat deze binding zodanig is, dat op grond daarvan kan worden aangenomen dat haar tijdige terugkeer naar Kenia voldoende gewaarborgd is.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiseres een substantiële mate van economische binding met Kenia niet aannemelijk heeft gemaakt. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat eiseres op het aanvraagformulier heeft aangegeven dat zij werkloos is en haar latere verklaring in bezwaar dat zij sinds 1 oktober 2022 een vaste baan heeft als horecamedewerkster, niet heeft onderbouwd met objectieve bewijsstukken. De werkgeversverklaring die eiseres in beroep heeft overgelegd kan niet afdoen aan het bestreden besluit nu verweerder geen rekening heeft kunnen houden met dit stuk in de besluitvorming. Bovendien heeft verweerder erop gewezen dat uit de verklaring nog niet volgt om wat voor soort contract het gaat en heeft eiseres er evenmin mee aangetoond dat zij daadwerkelijk inkomsten geniet uit arbeid.
5.2.
De rechtbank oordeelt dat verweerder zich ook op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres een substantiële mate van sociale binding met Kenia niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft er daarbij op kunnen wijzen dat eiseres geen eigen gezin heeft in Kenia. Dat eiseres een hele sterke band heeft met haar twee broers en dat zij de zorg draagt voor haar neefje van zes jaar, heeft zij voor het eerst in beroep aangevoerd waardoor verweerder dit niet heeft kunnen meenemen in de besluitvorming. Bovendien heeft eiseres de zorg voor haar neefje op geen enkele wijze onderbouwd.
5.3.
Gelet op al het voorgaande heeft verweerder de aanvraag van eiseres mogen afwijzen omdat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiseres om het grondgebied van de EU-lidstaten te verlaten voor het verstrijken van de geldigheidsduur van het gevraagde visum. Of verweerder ten onrechte gebruik maakt van bepaalde algoritmes laat de rechtbank in het midden, nu de gemachtigde van eiseres ter zitting zelf ook heeft verklaard dat dit om een gevoel gaat.
Het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf
6. Nu één afwijzingsgrond de afwijzing van de aanvraag zelfstandig kan dragen en verweerder de aanvraag van eiseres heeft mogen afwijzen op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a)ii van de Visumcode, heeft verweerder de aanvraag op goede gronden afgewezen.
6.1.
Ten overvloede, overweegt de rechtbank dat verweerder de aanvraag van eiseres ook heeft mogen afwijzen omdat zij het doel en omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond. De rechtbank volgt verweerder namelijk in zijn standpunt dat eiseres de korte duur van haar verblijf niet aannemelijk heeft gemaakt omdat er twijfel bestaat over haar voornemen om tijdig terug te keren naar Kenia.
Dwangsom
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder geen dwangsom hoeft te betalen vanwege het niet tijdig beslissen op het bezwaar van eiseres. Verweerder heeft het bezwaar namelijk op goede gronden en deugdelijk gemotiveerd kennelijk ongegrond verklaard. Op grond van artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht is verweerder in dat geval geen dwangsom verschuldigd te betalen aan eiseres.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Verweerder heeft de aanvraag op goede gronden afgewezen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug en geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Smeets, rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a) ii van de Visumcode.
2.Zie artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b van de Visumcode.
3.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013, ECLI:EU:C:2013:862, Koushkaki tegen Duitsland.