ECLI:NL:RBDHA:2024:2324

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
NL23.31093
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag van een Sierra Leoonse eiser en de geloofwaardigheid van zijn identiteit en asielrelaas

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die stelt de Sierra Leoonse nationaliteit te hebben, diende op 6 maart 2022 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel in. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 4 september 2023 afgewezen als ongegrond. De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser terecht ongegrond heeft verklaard. Eiser heeft zijn asielrelaas onderbouwd met claims over de rol van zijn vader tijdens de burgeroorlog en de gevolgen daarvan, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de identiteit van eiser ongeloofwaardig achtte. De rechtbank stelt vast dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn identiteit aannemelijk te maken, ondanks het overleggen van kopieën van documenten zoals een geboorteakte.

De rechtbank oordeelt verder dat de staatssecretaris zorgvuldig heeft gehandeld bij het afnemen van het aanvullend gehoor en dat eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn verklaringen toe te lichten. De rechtbank volgt de staatssecretaris in zijn beoordeling dat de gebeurtenissen die eiser heeft beschreven niet geloofwaardig zijn. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen recht heeft op een verblijfsvergunning asiel en geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.31093

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J.A. Rinkes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. S. Azzaoui).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser stelt dat hij de Sierra Leoonse nationaliteit heeft en is geboren op [geboortedatum] 1994. Hij heeft op 6 maart 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 4 september 2023 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de ongegrondverklaring van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielrelaas – kort samengevat – ten grondslag dat zijn vader [naam 1] (alias [naam 1] ) tijdens de burgeroorlog van 1994 tot 2000 een [omschrijving rol] was. Zijn vader heeft veel slechte dingen gedaan richting bepaalde mensen en families waaronder brandstichting van huizen. Eén van deze families – meneer [naam 2] – wil daarom wraak nemen en deze problemen zijn begonnen toen de zus van eiser in januari 2019 werd vermoord. Eiser heeft persoonlijk problemen ervaren met meneer [naam 2] doordat zijn winkel in februari 2019 in brand is gestoken en er een incident heeft plaatsgevonden waarbij hij beschuldigd werd van moord. Ook is eiser in september 2019 in elkaar geslagen waarna hij in het ziekenhuis door politie werd vastgehouden en uiteindelijk kon ontsnappen. In november 2019 heeft eiser Sierra Leone verlaten. Bij terugkeer vreest hij voor meneer [naam 2] die wraak wil nemen.
3.1.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen;
- Identiteit, nationaliteit en herkomst;
- Gebeurtenissen in opdracht van meneer [naam 2] , onder te verdelen in drie incidenten;
- Moord op zus;
- Brandstichting winkel;
- Beschuldiging moord en geweldsincident.
De staatssecretaris acht de nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Zijn identiteit wordt daarentegen ongeloofwaardig geacht. De geloofwaardigheid van de nationaliteit en herkomst van eiser is volgens de staatssecretaris onvoldoende zwaarwegend om aan te nemen dat eiser vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag of dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
Het relevante element gebeurtenissen in opdracht van meneer [naam 2] wordt ongeloofwaardig geacht. De staatssecretaris acht de incidenten: ‘Moord op zus’, ‘Brandstichting winkel’, en de ‘Beschuldiging moord en geweldsincident’ niet geloofwaardig. Op wat de staatssecretaris daartoe overweegt en wat eiser daartegen aanvoert wordt hieronder nader ingegaan.
Is het aanvullend gehoor onzorgvuldig geweest en had de staatssecretaris een aanvullend voornemen moeten uitbrengen?
4. Eiser betoogt dat het aanvullend gehoor niet zorgvuldig is afgenomen. De staatssecretaris heeft tijdens het aanvullend gehoor namelijk geen nieuwe vragen of meerdere vragen gesteld over de veronderstelde tegenstrijdigheden en vaagheden uit het voornemen. Eiser is zodoende niet in de gelegenheid gesteld om opheldering over de (eventuele) tegenstrijdigheden of vaagheden te geven. Er is daarom niet voldaan aan artikel 3.113, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Ook acht eiser het opmerkelijk dat de staatssecretaris na de zienswijze heeft besloten om een aanvullend gehoor af te nemen, maar vervolgens geen aanvullend voornemen heeft uitgebracht. Eiser heeft daardoor niet de mogelijkheid gehad om middels een aanvullende zienswijze opnieuw te reageren. Het bestreden besluit is onzorgvuldig tot stand gekomen en niet deugdelijk gemotiveerd. [1]
Wat vindt de rechtbank?
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat eiser zorgvuldig is gehoord. Eiser heeft in het nader gehoor en in het aanvullend gehoor de kans gekregen om zijn asielmotieven naar voren te brengen en toe te lichten. Indien eiser het niet eens was of zich niet kon vinden in de wijze van horen had hij dit naar voren moeten brengen. Dit heeft eiser niet gedaan. De rechtbank voegt hieraan toe dat eiser tijdens het aanvullend gehoor op de vraag of hij nog iets toe wil voegen aan hetgeen is besproken met ‘nee’ heeft geantwoord. [2]
Eiser heeft evenmin iets toe te voegen aan de geschetste samenvatting van het gehoor. [3] Eiser heeft verder op de zitting toegelicht dat het beroep op artikel 3.113, tweede lid, van het Vb 2000 een verschrijving betreft. In plaats daarvan doet eiser een beroep op artikel 3.113, eerste lid, van het Vb 2000. De rechtbank volgt het standpunt van de staatssecretaris en oordeelt dat eiser op meerdere momenten in het nader gehoor en in het aanvullend gehoor in de gelegenheid is gesteld om uit te leggen waarom bepaalde data niet met elkaar rijmen. [4] De staatssecretaris heeft op de zitting toegelicht dat het er niet om gaat dat alle punten met betrekking tot onder andere tegenstrijdige verklaringen, vaagheden, ongerijmdheden, (puntsgewijs) moet worden voorgehouden, omdat er dan schijn van vooringenomenheid kan bestaan. De staatssecretaris kijkt daarentegen wat er aan een vreemdeling tijdens het gehoor wordt voorgehouden. Eiser heeft op de zitting ook niet betwist dat de staatssecretaris gehouden was om hem puntsgewijs alles voor te houden. Eiser is uitvoerig gehoord en heeft uitleg kunnen geven over inconsistenties en tegenstrijdigheden. In het geval van eiser is voornamelijk doorgevraagd over zijn verklaringen rondom data. Eiser is in de gelegenheid gesteld om hierover uitleg te geven, zodoende volgt de rechtbank hem niet in zijn betoog.
4.2.
Eiser wordt evenmin gevolgd in zijn betoog dat de staatssecretaris een aanvullend voornemen had moeten uitreiken. [5] De staatssecretaris heeft op de zitting erkend dat de zienswijze inderdaad aanleiding gaf tot het afnemen van een aanvullend gehoor. Eiser heeft vervolgens de mogelijkheid gehad om op het aanvullend gehoor te reageren middels het indienen van correcties en aanvullingen. Eiser heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en op 14 juli 2023 zijn correcties en aanvullingen op het aanvullend gehoor van 3 juli 2023 ingediend. De staatssecretaris heeft op de zitting verklaard dat de correcties en aanvullingen zijn meegenomen in de beoordeling en in het bestreden besluit. In de gronden van beroep heeft eiser vervolgens kunnen reageren op de motiveringen in het bestreden besluit. De rechtbank volgt de staatssecretaris in het bovenstaande en oordeelt verder dat de staatssecretaris terecht stelt dat er na het uitreiken van het voornemen van 23 december 2022 geen nieuwe feiten of omstandigheden bekend zijn geworden die voor de te nemen beslissing van aanmerkelijk belang konden zijn. Ook zijn de feiten en omstandigheden die al bij de staatssecretaris bekend waren naar aanleiding van de zienswijze niet anders beoordeeld of gewogen. De relevante elementen zoals vastgesteld in het voornemen zijn niet gewijzigd naar aanleiding van het aanvullend gehoor. Er heeft ook geen wijziging plaatsgevonden in de geloofwaardigheidsbeoordeling. Verder stelt de rechtbank vast dat eiser niet nader heeft onderbouwd waaruit volgt dat de staatssecretaris gehouden was om een aanvullend voornemen uit te brengen. De beroepsgrond en het daarmee indirect gedane beroep op artikel 3.119 van het Vb 2000, slaagt niet.
Heeft de staatssecretaris de identiteit van eiser ten onrechte ongeloofwaardig geacht?
5. Eiser betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte bij het standpunt blijft dat zijn identiteit ongeloofwaardig is. De enkele stelling van de staatssecretaris dat het kwijtraken van documenten voor rekening en risico van eiser komt, is niet onderbouwd en kan daarom niet standhouden. Temeer omdat eiser heeft verklaard dat hij zijn identiteitskaart is kwijtgeraakt door toedoen van mensenhandelaren en daarmee een toelichting op de omstandigheden ten tijde van het verlies heeft gegeven. Hij heeft voldoende inspanningen verricht om zijn identiteit aannemelijk te maken. Hij heeft een kopie van zijn geboorteakte en verzekeringspas overgelegd.
Wat vindt de rechtbank?
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt dat eiser zijn identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Dat de nationaliteit en herkomst van eiser wel geloofwaardig zijn geacht, maakt niet dat de identiteit van eiser ook geloofwaardig is. Met de identiteit wordt bedoeld wie eiser is, onder andere zijn naam en zijn leeftijd, dit ziet niet op waar eiser vandaan komt. Eiser heeft weliswaar een kopie van een geboorteakte en een verzekeringspas overgelegd, maar deze tonen zijn identiteit niet aan. Ter onderbouwing van zijn identiteit heeft eiser kopieën overgelegd. Hieruit volgt dat eiser de mogelijkheid had om aan kopieën te komen, maar hij heeft ondanks het bestaan daarvan niet onderbouwd waarom hij de originele documenten niet kan verkrijgen. Het klopt dat in het voornemen niet is betwist dat de documenten van eiser zijn afgenomen door mensenhandelaren in Libië. De rechtbank volgt de staatssecretaris echter in het standpunt dat dit voor rekening en risico van eiser komt. Uit het nader gehoor blijkt namelijk niet dat eiser na het kwijtraken van de documenten een poging heeft ondernomen om nieuwe documenten te verkrijgen. [6] Zodoende heeft eiser na het verlies van zijn documenten niet geprobeerd om zijn identiteit aannemelijk te maken. Bovendien blijkt uit het Algemeen Ambtsbericht dat een studentenkaart of rijbewijs ook voor identificatie kunnen worden gebruikt in Sierra Leone. Eiser heeft deze stukken evenmin ingebracht. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de staatssecretaris de gebeurtenissen in opdracht van meneer [naam 2] ten onrechte ongeloofwaardig geacht?
6. Eiser betoogt dat de staatssecretaris onder punt 2 (over de persoon [naam 1] alias [naam 1] ) van het bestreden besluit subjectieve stellingen heeft opgenomen en deze stellingen niet heeft onderbouwd. De staatssecretaris had de verklaringen van eiser in het kader van de samenwerkingsverplichting van artikel 4 van de Definitierichtlijn [7] (DRi) op een andere wijze na kunnen trekken.
Eiser heeft bij de zienswijze aanvullende stukken overgelegd, namelijk twee politierapporten en een post-mortem rapport. Het door de staatssecretaris onder punt 2.1 en punt 2.2 van het bestreden besluit ingenomen standpunt over deze stukken kan gelet op het arrest L.H. tegen Nederland niet standhouden. [8] De inhoud van de stukken kan namelijk ook op andere manieren worden nagetrokken, onder andere in de vorm van een individueel ambtsbericht. De staatssecretaris heeft de onduidelijkheden in deze passages evenmin met eiser besproken of bij eiser nagetrokken. De stellingen van de staatssecretaris dat de naam [naam 2] niet voorkomt in de rapporten zijn giswerk. De staatssecretaris heeft niet onderbouwd hoe hij zou weten dat dergelijke stukken in het land van herkomst op een bepaalde manier worden opgemaakt en wat daarin wordt vermeld.
Onder punt 2.3 (foto’s en Facebook) van het bestreden besluit neemt de staatssecretaris wederom stellingen op waarover in het aanvullend gehoor niet is doorgevraagd. Ook het standpunt van de staatssecretaris dat uit de overlegde foto’s met zichtbaar letsel niet blijkt dat dit veroorzaakt is door de gebeurtenissen is onnavolgbaar.
Vervolgens heeft eiser ook in de zienswijze tekst en uitleg gegeven over de data van de foto’s en het plaatsen van deze foto’s op Facebook. De stellingen van de staatssecretaris hieromtrent in het bestreden besluit zijn echter ongerijmd nu er wederom in het aanvullend gehoor niets over is besproken of doorgevraagd. De staatssecretaris heeft op pagina 5, derde alinea enkel een passage opgenomen waarin de paginanummers van de gehoren staan waarin door de staatssecretaris zou zijn doorgevraagd. Dit is echter geen deugdelijke onderbouwing waarom eiser niet in het gelijk zou kunnen worden gesteld. Ook de stelling dat de ontsnapping van eiser niet plausibel wordt geacht, is door de staatssecretaris niet gemotiveerd onderbouwd.
Wat vindt de rechtbank?
6.1.
Punt 2 van het bestreden besluit
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris de gebeurtenissen in opdracht van meneer [naam 2] niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Het betoog van eiser dat de staatssecretaris onder punt 2 van het bestreden besluit subjectieve stellingen/gissingen heeft opgenomen en deze stellingen vervolgens niet heeft onderbouwd slaagt niet. Reeds omdat eiser zelf niet nader heeft onderbouwd en geconcretiseerd waar de onderbouwing van de staatssecretaris volgens hem aan schort. De rechtbank volgt eiser vanwege het bovenstaande evenmin in zijn betoog dat de staatssecretaris zijn verklaringen in het kader van de samenwerkingsverplichting van artikel 4 van de DRi op een andere wijze had kunnen na trekken. Eiser heeft dit betoog evenmin nader onderbouwd, zodat het reeds daarom niet slaagt.
6.2.
Punt 2.1 en 2.2. van het bestreden besluit - beroep op het arrest L.H.
De rechtbank oordeelt verder dat de staatssecretaris de overlegde stukken – de twee politierapporten en het post-mortem rapport - deugdelijk in de besluitvorming heeft betrokken en meegewogen. De rechtbank volgt het door staatssecretaris op de zitting ingenomen standpunt dat het beroep op het arrest L.H. in de eerste plaats zijn relevantie mist. In de zaak van eiser gaat het niet om een opvolgend aanvraag. De eerste asielaanvraag van eiser is niet in behandeling genomen vanwege de verantwoordelijkheid van Italië. Vervolgens is eiser in de nationale procedure opgenomen, zijn asielaanvraag van 6 maart 2022 is onderwerp van deze beroepsprocedure. Eiser heeft op de zitting betoogd dat uit het arrest L.H. volgt dat ook in een opvolgend aanvraag de documenten die enkel in kopie zijn overgelegd (lees: niet authentieke documenten) inhoudelijk bij de beoordeling moeten worden betrokken. Als dat uitgangspunt al in een opvolgend asielaanvraag geldt, geldt dit uitgangspunt zeker of te meer in een eerste asielaanvraag. Eiser heeft zich ingespannen om stukken over te leggen en heeft dit – weliswaar in kopie – gedaan. Dan kan de staatssecretaris niet volstaan met het standpunt dat de vreemdeling zich onvoldoende heeft ingespannen en dat de kopieën niet worden onderzocht. De rechtbank volgt eiser niet in dit betoog, omdat uit het bestreden besluit blijkt dat de staatssecretaris de in kopie overlegde stukken inhoudelijk bij de beoordeling heeft betrokken. Eiser heeft niet nader onderbouwd waarom de staatssecretaris de inhoud van de overgelegde documenten op een andere manier had kunnen of moeten na trekken of wat er inhoudelijk aan deze beoordeling schort. Voor wat betreft het standpunt dat hetgeen in de passages van punt 2.1 en 2.2 van het bestreden besluit niet met eiser is besproken, verwijst de rechtbank naar haar oordeel onder 4.1 en 4.2, waar zij oordeelt dat de staatssecretaris het aanvullend gehoor zorgvuldig heeft afgenomen. Ook volgt de rechtbank eiser niet in zijn betoog dat de staatssecretaris ten onrechte niet heeft aangegeven hoe de documenten in het land van herkomst worden opgemaakt, reeds omdat hij niet heeft onderbouwd waaruit dit volgt. De staatssecretaris mocht constateren dat in het overlegde politierapport – wat zou zien op het onderzoek naar de moord op de zus van eiser – de naam van meneer [naam 2] niet wordt genoemd. En dat eiser daarom niet aannemelijk heeft gemaakt dat meneer [naam 2] schuldig is aan de moord op zijn zus.
6.3.
. Punt 2.3. van het bestreden besluit
De rechtbank stelt vast dat eiser evenmin inhoudelijk en geconcretiseerd heeft onderbouwd waarom de inhoud van deze passage in het bestreden besluit niet deugdelijk is. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat de staatssecretaris enkel niet onderbouwd stelt dat één en ander niet geloofwaardig wordt geacht. Dit wil volgens eiser niet zeggen dat wat hij heeft verklaard ook daadwerkelijk ongeloofwaardig is. Eiser maakt met deze stelling namelijk niet inzichtelijk wat de staatssecretaris ten onrechte ongeloofwaardig acht in het bestreden besluit. Ook verwijst de rechtbank wederom naar haar oordeel onder 4.1 en 4.2, waar zij oordeelt dat de staatssecretaris het aanvullend gehoor zorgvuldig heeft afgenomen. Zodat eiser niet wordt gevolgd in zijn betoog dat de staatssecretaris ook over passage 2.3 van het bestreden besluit niets heeft gevraagd tijdens het aanvullend gehoor. Eiser concretiseert niet waar de staatssecretaris niet op heeft doorgevraagd, of waarom de verwijzingen van de staatssecretaris naar de gehoren op pagina 5, alinea 3, van het bestreden besluit onvoldoende onderbouwing zijn dat eiser niet in het gelijk kan worden gesteld.
Met betrekking tot hetgeen eiser aanvoert over de zichtbare verwondingen op de foto’s, oordeelt de rechtbank dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat eiser met de overlegde foto’s niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij is mishandeld. Eiser heeft namelijk niet verduidelijkt waarom de stellingen van de staatssecretaris over het zichtbare letsel veroorzaakt door de gebeurtenissen en de ter onderbouwing overlegde foto’s onnavolgbaar zijn. Eiser heeft wederom niet duidelijk gemaakt waar de beoordeling van de staatssecretaris aan schort. Eiser stelt verder dat de stellingen over de ongerijmdheid van zijn verklaringen niet navolgbaar zijn, omdat hij in de zienswijze al tekst en uitleg heeft gegeven en ook over de data van het plaatsen van de Facebook foto’s heeft verklaard. De rechtbank volgt dit niet, de enkele verwijzing naar hetgeen eiser in de zienswijze naar voren heeft gebracht, is geen deugdelijke onderbouwing waarom het bestreden besluit op dit punt niet correct zou zijn. Ook eisers betoog dat de staatssecretaris ten onrechte stelt dat er open vragen zijn gesteld, slaagt niet. De staatssecretaris heeft tijdens het nader gehoor meerdere vragen gesteld over de ontsnapping, daarmee heeft eiser voldoende kans gehad om dit toe te lichten. [9]
Conclusie
6.4.
De staatssecretaris heeft de gebeurtenissen in opdracht van meneer [naam 2] niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.

Conclusie en gevolgen

7. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Pagina 14 van het aanvullend gehoor.
3.Pagina 15 van het aanvullend gehoor.
4.De staatssecretaris verwijst naar pagina 5, alinea 3, van het bestreden besluit waarin de verwijzingen naar het nader gehoor (NG) en het aanvullend gehoor (ANG) zijn opgenomen. Pg. 18-20 van het nader gehoor en pg. 10-11 en 13-14 van het aanvullend gehoor.
5.De staatssecretaris heeft in het verweerschrift opgenomen dat het betoog van eiser dat een aanvullend voornemen had moeten worden uitgebracht, wordt opgevat als een beroep op artikel 3.119 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
6.Pagina 3 van het nader gehoor.
7.Richtlijn 2011/95/EU, ook bekend als de Kwalificatierichtlijn.
8.Arrest L.H. tegen Nederland van het HvJ EU van 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:478.
9.Pagina 13 van het nader gehoor.