ECLI:NL:RBDHA:2024:23266

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 december 2024
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
NL24.51188
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en uitzetting van een Algerijnse vreemdeling; rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en voortvarendheid van de minister

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 december 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door mr. R.M. Seth Paul, had beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring die op 18 juli 2024 door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De rechtbank had eerder de rechtmatigheid van deze maatregel getoetst en vastgesteld dat deze tot 11 oktober 2024 rechtmatig was. De minister had op 20 december 2024 een kennisgeving van de voortduring van de maatregel ingediend, wat door de rechtbank werd gelijkgesteld met een beroep van de eiser. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 27 december 2024 gesloten en bepaald dat een zitting niet nodig was.

De rechtbank overweegt dat de minister tijdig de kennisgeving heeft ingediend en dat de eiser betwist dat de minister voldoende voortvarend handelt in de voorbereiding van de uitzetting. De rechtbank wijst erop dat de uitzetting aanvankelijk gepland was voor 5 december 2024, maar niet doorging. De eerstvolgende mogelijkheid voor uitzetting was 2 januari 2025, maar de Franse autoriteiten weigerden hun medewerking. De rechtbank concludeert dat de minister de uitzetting voldoende voortvarend ter hand neemt en dat er geen aanleiding is om te oordelen dat de maatregel van bewaring niet langer rechtmatig is. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt op 31 december 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.51188
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),

en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: S.H.F. Pols).

Procesverloop

De minister heeft op 18 juli 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
De rechtbank heeft de rechtmatigheid van deze maatregel van bewaring al eerder getoetst. Uit de uitspraak van deze zittingsplaats van 16 oktober 20241 volgt dat de bewaring tot het moment van sluiten van dat onderzoek op 11 oktober 2024 rechtmatig was.
De minister heeft de rechtbank op 20 december 2024 door middel van een kennisgeving van de voortduring van de maatregel in kennis gesteld en een voortgangsrapportage overgelegd.
Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep, alsmede een verzoek om toekenning van schadevergoeding. Eiser heeft op de kennisgeving een reactie gegeven. Vervolgens heeft de minister een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 27 december 2024 gesloten en bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft

Overwegingen

1. De rechtbank stelt vast dat de minister tijdig een kennisgeving van de voortduring van de maatregel heeft ingebracht.
2. Eiser betwist dat de minister voldoende voortvarend aan zijn voorgenomen uitzetting werkt. Daartoe voert eiser aan dat de geplande vlucht van 2 januari 2025 op
13 december 2024 is geannuleerd. Dit komt volgens eiser voor rekening van de minister, aangezien de Franse autoriteiten hun medewerking aan een transit in Parijs hebben geweigerd. Volgens eiser wijst dit erop dat de minister de voorgenomen uitzetting onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid. Hieruit vloeit dan weer voort dat de maatregel van bewaring langer duurt dan noodzakelijk is, aldus eiser.
3. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Aanvankelijk zou eiser op 5 december 2024 worden uitgezet, maar deze uitzetting heeft geen doorgang gehad. Blijkbaar was 2 januari 2025 de eerstvolgende mogelijkheid om eiser onder begeleiding van een escort uit te zetten. Dat op 13 december 2024 is gebleken dat de Franse autoriteiten hieraan hun benodigde medewerking niet zullen verlenen, maakt niet dat de minister de voorgenomen uitzetting van 2 januari 2025 onzorgvuldig heeft voorbereid. In dezen heeft de minister immers geen invloed op beslissingen van de Franse autoriteiten. In ieder geval is gesteld noch gebleken dat de uitzetting van eiser eerder dan op 2 januari 2025 had kunnen plaatsvinden. Voor het oordeel dat de minister in zoverre onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, is dan ook geen aanleiding.
4. Ook overigens is de rechtbank van oordeel dat de minister de voorgenomen uitzetting van eiser voldoende voortvarend ter hand neemt. Dit blijkt al uit de omstandigheid dat de uitzetting van eiser thans gepland staat op 11 januari 2025. Daarmee is ook het zicht op uitzetting gegeven.
5. In de door de minister verstrekte informatie ziet de rechtbank overigens geen aanleiding voor het ambtshalve oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor de onderhavige maatregel niet (langer) is voldaan.
6. De rechtbank komt tot de conclusie dat de voortduring van de maatregel van bewaring van eiser nog steeds rechtmatig is. Hieruit vloeit voort dat er geen aanleiding is om een schadevergoeding toe te kennen of een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
31 december 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.