ECLI:NL:RBDHA:2024:23274

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
NL24.34568
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van een Eritrese eiser en toekenning van schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 september 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Eritrese eiser. De rechtbank oordeelde dat de eerdere beslissing van 24 juli 2024, waarin werd vastgesteld dat de overdrachtstermijn op 20 juni 2024 was verstreken, leidde tot de conclusie dat er geen aanknopingspunten meer waren voor de overdracht van de eiser aan Zwitserland op basis van de Dublinverordening. Ondanks deze uitspraak heeft de verweerder, de minister van Asiel en Migratie, de eiser opnieuw in bewaring gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelde dat deze handelwijze in strijd was met de beginselen van zorgvuldigheid, evenredigheid en rechtszekerheid, aangezien de verweerder zich had moeten houden aan de eerdere uitspraak totdat er een beslissing in hoger beroep was genomen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond en oordeelde dat de bewaring onrechtmatig was. Tevens werd er een schadevergoeding toegekend voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, die werd vastgesteld op € 830,- voor 8 dagen van onrechtmatige detentie. Daarnaast werd de verweerder veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van de eiser, die op € 1.750,- werden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.34568

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S.C. van Paridon),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).

Procesverloop

Bij besluit van 3 september 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft de maatregel van bewaring op 10 september 2024 opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 10 september 2024 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Eritrese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1995.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. De rechtbank is van oordeel dat de oplegging van de bewaring onrechtmatig is en overweegt daartoe als volgt.
4. Op 24 juli 2024 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem [1] , in een eerdere bewaringsprocedure gemotiveerd geoordeeld dat de uiterste overdrachtsdatum op 20 juni 2024 is verstreken, zodat er geen concreet aanknopingspunt meer was dat eiser in het kader van de Dublinverordening kon worden overgedragen aan Zwitserland. Eiser kon vanaf dat moment daarom niet langer op grond van artikel 59a van de Vw in bewaring worden gehouden. Er is na deze uitspraak geen sprake van relevante nieuwe feiten of omstandigheden, anders dan dat verweerder het niet eens is met dit oordeel van de rechter en daartegen hoger beroep heeft ingesteld.
5. Toch heeft verweerder, hangende het hoger beroep, eiser opnieuw in bewaring gesteld op grond van artikel 59a van de Vw. Naar het oordeel van de rechtbank past een dergelijke werkwijze een behoorlijk handelende overheid niet. Verweerder dient, totdat in hoger beroep is beslist, zich immers in beginsel gewoon te richten naar de uitspraak van de rechtbank. Door eiser toch in bewaring te stellen, heeft verweerder in strijd met het beginsel van zorgvuldigheid, evenredigheid en rechtszekerheid gehandeld.
6. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring was vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig.
7. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 8 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van
1. x € 130,- (verblijf politiecel) en 7 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 830,-.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 830,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, rechter, in aanwezigheid van
D.P. van Middelkoop, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Uitspraak van 24 juli 2024 in de zaak NL24.24441.