ECLI:NL:RBDHA:2024:23284

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
4 maart 2025
Zaaknummer
AWB 24/5140 en AWB 24/5144
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier en inreisverbod voor eisers

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en het tegen hen uitgevaardigde inreisverbod. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 5 april 2023 afgewezen en inreisverboden uitgevaardigd voor de duur van twee jaren. De rechtbank heeft de beroepen op 8 oktober 2024 behandeld, waarbij eisers, hun gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank heeft de uitspraak op 18 december 2024 gedaan, waarbij het beroep ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht de aanvraag heeft afgewezen, omdat niet is voldaan aan het mvv-vereiste en de afwijzing niet onredelijk hard is. De rechtbank heeft ook overwogen dat de minister de aanvraag inhoudelijk heeft beoordeeld en dat de beroepsgronden van eisers niet voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag van eisers voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft mogen afwijzen en dat er geen aanleiding is voor het toekennen van proceskosten of griffierecht terug.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 24/5140 en AWB 24/5144

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 december 2024 in de zaken tussen

[eiseres] , eiseres

Mede namens haar minderjarig kind [minderjarige]
[eiser] ,eiser
V-nummers: [V-nummer] , [V-nummer] en [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.K. Jap A Joe),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. E.H. de Bonth).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de afwijzing van de aanvraag van eisers om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en het tegen [eiseres] en [eiser] uitgevaardigde inreisverbod.
1.1.
De minister heeft de hiervoor vermelde aanvraag met het besluit van 5 april 2023 afgewezen en de inreisverboden uitgevaardigd voor de duur van 2 jaren. Met het bestreden besluit van 21 maart 2024 op het bezwaar van eisers is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De minister heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 8 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, N. Elasachi als tolk en de gemachtigde van de minister.
1.4.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eisers. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het bestreden besluit
4. De minister heeft de aanvraag van eisers voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen, omdat niet is voldaan aan het mvv-vereiste. Eisers komen niet in aanmerking voor vrijstelling daarvan omdat uitzetting geen schending van artikel 8 van het EVRM oplevert. Verder is afwijzing van de aanvragen niet onredelijk hard, zodat geen aanleiding bestaat de hardheidsclausule van paragraaf B1/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 toe te passen. Daarnaast heeft de minister jegens [eiseres] en [eiser] een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van 2 jaren.
Wat voeren eisers aan?
5. Eisers voeren aan dat het mvv-vereiste een onredelijke hardheid met zich meebrengt. De minister heeft dit zonder behoorlijke motivering gepasseerd. Ter onderbouwing verwijzen eisers naar het bezwaarschrift. Ook voeren eisers aan dat zij eerder een verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij echtgenoot respectievelijk vader hebben ingediend, die de minister op 16 maart 2022 heeft afgewezen op grond van het mvv-vereiste. Tijdens de bezwaarprocedure in die zaak is de echtgenoot respectievelijk vader van eisers overleden, waarna eisers onderhavige aanvraag hebben ingediend. Volgens eisers is de minister in de huidige procedure ten onrechte voorbijgegaan aan wat zij in de bezwaarprocedure tegen het besluit van 16 maart 2022 hebben aangevoerd. Volgens eisers was en is het mvv-vereiste in strijd met artikel 8 van het EVRM. Verder voeren eisers aan dat het door de minister gehanteerde toetsingskader van de eerste toelating onjuist is.
6. De rechtbank overweegt allereerst dat de minister in het bestreden besluit inhoudelijk is ingegaan op wat eisers in bezwaar hebben aangevoerd. Hierin is de minister ook ingegaan op de gestelde onredelijke hardheid van het bestreden besluit. Eisers hebben met de enkele verwijzing naar hun bezwaarschrift niet gemotiveerd wat hier niet aan klopt. Hierdoor hebben ze het bestreden besluit niet gemotiveerd betwist. De verwijzing naar het bezwaarschrift tegen het besluit van 16 maart 2022 treft ook geen doel. De minister heeft er terecht op gewezen dat dit bezwaarschrift buiten de omvang van het geding valt, eisers dat bezwaar hebben ingetrokken en het besluit van 16 maart 2022 onherroepelijk vast staat.
7. Verder volgt de rechtbank niet het standpunt van eisers dat geen sprake is van een eerste toelating. Eisers zijn wel vaker in Nederland geweest met een visum, maar zij hebben nooit een verblijfsvergunning gehad. Daarom is nog steeds sprake van een eerste toelating in deze zin. De minister heeft in het bestreden besluit terecht gesteld dat eisers als gezin verblijf in Nederland willen, terwijl zij geen van allen een verblijfsrecht hebben in Nederland. Uitzetting leidt daarom niet tot een schending van het onder artikel 8 van het EVRM beschermde familieleven. Verder is de minister in het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd ingegaan op het privéleven van eisers in Nederland. Daarbij heeft de minister gewezen op de relatief korte duur van het verblijf van eisers in Nederland, en heeft hij deugdelijk gemotiveerd dat de banden met Nederland beperkt zijn en de banden met Marokko sterk zijn. Ook heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat de uitgangspositie van eisers minder sterk is omdat het gaat om een eerste toelating. Ter zitting hebben eisers gewezen op de arresten van het EHRM van 4 december 2012, Butt tegen Noorwegen [1] , en van 3 oktober 2014, Jeunesse tegen Nederland [2] , die zij ook in bezwaar hebben aangevoerd. Dit beroep slaagt niet, omdat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat in dit geval sprake is van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in deze arresten. De beroepsgrond slaagt niet.
Inreisverbod
8. Ter zitting hebben eisers aangevoerd dat het inreisverbod niet te rechtvaardigen valt, omdat het bestreden besluit geen stand kan houden.
9. De rechtbank overweegt dat het beroep tegen het bestreden besluit niet slaagt, zodat dit betoog niet slaagt.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister naar het oordeel van de rechtbank de aanvraag van eisers heeft mogen afwijzen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.A.W.M. Engels, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ECLI:CE:ECHR:2012:1204JUD004701709.
2.ECLI:CE:ECHR:2014:1003JUD001273810.