ECLI:NL:RBDHA:2024:23286

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
4 maart 2025
Zaaknummer
AWB 23/12614
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf wegens onvoldoende bewijs van familiebanden en economische binding met Marokko

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn visumaanvraag voor kort verblijf beoordeeld. Eiser, die stelt een neef te zijn van de referent, heeft op 28 februari 2022 een visum aangevraagd om de heer [A] te bezoeken. De aanvraag werd op 14 maart 2022 afgewezen door de Minister van Buitenlandse Zaken, en het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing werd op 28 september 2023 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 8 oktober 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen op basis van artikel 32 van de Visumcode, omdat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd van het doel en de omstandigheden van zijn verblijf. De rechtbank stelt vast dat de bewijslast bij eiser ligt en dat hij niet voldoende heeft aangetoond dat hij aan de vereisten voor het visum voldoet. De overgelegde documenten, zoals geboorteaktes en een 'attestation de familiate', zijn niet voldoende om de familierelatie aan te tonen. Eiser heeft erkend dat hij niet in staat is geweest om de relatie met de referent aannemelijk te maken.

Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat eiser niet heeft aangetoond dat hij een sterke sociale en economische binding met Marokko heeft, wat essentieel is voor de beoordeling van zijn visumaanvraag. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiser om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk heeft en dat de minister het visum voor kort verblijf heeft mogen weigeren. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/12614

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.K. Jap A Joe),
en

De Minister van Buitenlandse Zaken, de minister

(gemachtigde: mr. E.H. de Bonth).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing zijn visumaanvraag.
1.1.
Eiser heeft op 28 februari 2022 een visum voor kort verblijf aangevraagd om de heer [A] (referent) te bezoeken. Eiser stelt een neef van referent te zijn. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 14 maart 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 28 september 2023 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 8 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Ook was een nicht van eiser aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. De minister heeft de aanvraag getoetst aan en afgewezen op grond van artikel 32, eerste lid, onder a, aanhef en onder ii, en onder b, van de Visumcode. Volgens de minister heeft eiser het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende aangetoond. Verder bestaat er redelijke twijfel over het voornemen van eiser om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum, omdat niet is gebleken van sociale en economische binding met Marokko.

Het doel en de omstandigheden van het verblijf

4. Eiser voert aan dat hij het doel en de omstandigheden van zijn verblijf heeft aangetoond. Hij komt zijn familie in Nederland bezoeken om kennis te maken met Nederland. Verder verblijft hij bij referent. Eiser voert aan dat de minister te veel informatie vraagt voor een eenvoudig bezoek aan Nederland.
5. De rechtbank stelt voorop dat uit artikel 14 van de Visumcode volgt dat de bewijslast bij eiser ligt om aan te tonen dat hij aan de vereisten voor het gevraagde visum voldoet. Eiser heeft het visum aangevraagd met als doel familiebezoek. Het is gezien de bewijslastverdeling dus aan eiser om het doel van zijn verblijf aan te tonen en stukken te overleggen die de relatie tussen hem en referent aantoont. Met de overgelegde geboorteaktes heeft eiser dit onvoldoende gedaan, omdat hieruit niet blijkt wat de familierelatie tussen eiser en referent is. Eiser heeft dit ter zitting ook erkend, maar hij heeft hierbij gewezen op de overgelegde ‘attestation de familiate’. De rechtbank is echter van oordeel dat de minister terecht van belang heeft geacht dat niet is gebleken dat die ‘attestation’ is gebaseerd op brondocumenten. De minister heeft daarom daaraan niet de waarde hoeven hechten die eiser daaraan gehecht wil zien. Eiser heeft ter zitting toegelicht hoe de familierelatie en de naamgevingen in elkaar steken, maar het is aan eiser om dit ook aannemelijk te maken. De minister heeft van eiser mogen verwachten om de familierelatie nader te onderbouwen met documenten. De rechtbank overweegt verder dat eiser niet heeft toegelicht waarom de door de minister gevraagde documenten niet verlangd kunnen worden. De rechtbank acht het, gezien het door eiser opgegeven reisdoel, niet onredelijk dat de minister van eiser verlangt dat hij zijn familiebanden met documenten staaft. De beroepsgrond slaagt niet.
Sociale en economische binding met Marokko
6. Eiser voert aan dat hij een hechte band heeft met zijn in Marokko wonende familie. Eiser heeft aangegeven dat zijn moeder en twee broers en zussen in Marokko verblijven. Daarnaast is eiser boer van beroep in Marokko, wat voor eiser reden is om terug te keren naar Marokko. De minister motiveert niet deugdelijk waarom de ‘attestation de profession’ onvoldoende onderbouwing is van zijn beroep. Daarnaast heeft eiser bankafschriften overgelegd. Het is onredelijk hoeveel informatie de minister van eiser verlangt.
7. De rechtbank overweegt dat de minister heeft mogen betrekken dat er familieleden van eiser verblijven in Marokko, maar dat op grond hiervan niet zonder meer kan worden aangenomen dat de sociale binding met Marokko zo sterk is dat om die reden moet worden aangenomen dat eiser tijdig zal terugkeren naar Marokko. Het is namelijk niet gebleken dat eiser (mantel)zorg verleent aan deze familieleden, dat hij in staat zou zijn om hen te onderhouden of dat er sprake is van zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen die maken dat eiser gedwongen zou worden tijdig terug te keren naar Marokko. Verder overweegt de rechtbank dat tijdens de zitting is gesteld dat eiser inmiddels is getrouwd, maar dat de rechtbank dit niet kan betrekken bij de beoordeling van dit beroep omdat de rechtbank haar overwegingen alleen baseert op feiten en omstandigheden die bestonden bij het nemen van het bestreden besluit.
8. Ten aanzien van de economische binding van eiser met Marokko overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt vast dat uit de bankafschriften niet volgt dat eiser daadwerkelijk en op regelmatige basis inkomen verdient met de gestelde werkzaamheden en op basis hiervan economisch gebonden is aan Marokko. Uit de overlegde bankafschriften volgt niet dat de stortingen zijn te herleiden tot de gestelde inkomsten als boer. De minister heeft in dit kader mogen tegenwerpen dat hiervoor meer stukken zijn vereist, zoals een jaarrekening, een begroting, of andere stukken die laten zien dat eiser een inkomen heeft als boer.
Eerder visum
9. Eiser voert aan dat eerder aan hem een visum is verleend in 2015. Er is niets veranderd in zijn situatie, daarom had de minister hem nogmaals een visum moeten verlenen.
10. De rechtbank overweegt als volgt. De minister heeft ter zitting toegelicht dat iedere visumaanvraag wordt beoordeeld zoals deze wordt voorgelegd. Het eventueel verstrekken van eerdere visa is dan ook niet van belang bij de beoordeling voor een nieuwe aanvraag. Daarbij merkt de minister ter zitting op dat zij in haar systeem ziet dat eerdere aanvragen van eiser, uit 2013 en 2021, zijn afgewezen en dat zij geen verstrekking ziet van een visum. Het betoog van eiser over eerdere visumverlening slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk heeft en dat de minister het visum voor kort verblijf heeft mogen weigeren. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.A.W.M. Engels, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2024.
De rechter is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.