ECLI:NL:RBDHA:2024:23290

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
4 maart 2025
Zaaknummer
AWB 23/6102
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf van Oezbeekse eiseres

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 5 maart 2024, wordt het beroep van een Oezbeekse eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 16 augustus 2022 afgewezen, en na bezwaar bleef deze afwijzing in stand. De rechtbank behandelt het beroep op zitting op 26 januari 2024, waarbij de referent, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig zijn.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de mvv-aanvraag terecht is. Eiseres stelt dat de referent, als zelfstandig ondernemer, voldeed aan het inkomensvereiste, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet aan de inkomenseis voldeed ten tijde van de aanvraag en het bestreden besluit. De rechtbank wijst erop dat de door eiseres gestelde verdiensten niet voldoende zijn onderbouwd met financiële documenten, en dat de staatssecretaris terecht vasthield aan het middelenvereiste.

Daarnaast voert eiseres aan dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen van de afwijzing voor het gezinsleven, met name de zwangerschap van eiseres. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de belangenafweging in redelijkheid heeft gemaakt en dat de zwangerschap niet was onderbouwd, waardoor deze niet in de afweging is meegenomen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de staatssecretaris de mvv heeft mogen afwijzen. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/6102

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Flipse),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. W. Epema).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres, die de Oezbeekse nationaliteit heeft, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf bij haar partner (referent).
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 16 augustus 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 11 mei 2023 op het bezwaar van eiseres is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 26 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de mvv-aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Voldeed referent aan middelenvereiste?
4. Eiseres voert aan dat referent als zelfstandig ondernemer voldeed aan het inkomensvereiste met betrekking tot de hoogte van het inkomen. Door de corona-epidemie kon referent niet voldoen aan de vereiste duur van anderhalf jaar. Inmiddels heeft hij een stabiel inkomen en kan hij zijn gezin daarmee onderhouden. De staatssecretaris heeft te strak naar de wet gekeken door vast te houden aan het vereiste dat zijn inkomen anderhalf jaar stabiel moet zijn. Referent voldeed vóór corona-epidemie aan het middelenvereiste en in bezwaar is onderbouwd dat hij nieuwe opdrachten heeft.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Referent voldeed ten tijde van de aanvraag en ten tijde van het bestreden besluit niet aan de inkomenseis. In bezwaar heeft eiseres gesteld dat referent € 8.000,- heeft verdiend over het eerste kwartaal van 2023. Dit is echter onvoldoende om te onderbouwen dat hij aan het middelenvereiste voldoet. Eiseres heeft de verdiensten van referent immers niet met financiële documenten onderbouwd, zodat niet de gestelde verdiensten kan worden uitgegaan. Daarnaast wordt ook niet voldaan aan de vereiste duur van voldoende inkomsten gedurende anderhalf jaar. Hoewel eiseres heeft aangevoerd dat het niet voldoen aan het middelenvereiste te wijten is aan de gevolgen van de corona-epidemie, betekent dit nog niet dat zijn inkomen voor die periode iets zegt over zijn inkomen voor de toekomst. Ook maakt dit niet dat de staatssecretaris van het middelenvereiste moest afwijken. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat niet aan het middelenvereiste is voldaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de staatssecretaris een juiste belangenafweging gemaakt?
6. Eiseres voert aan dat de staatssecretaris bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM onvoldoende heeft meegewogen welke gevolgen de afwijzing heeft voor het gezinsleven. De staatssecretaris heeft ten onrechte niets overwogen over de zwangerschap van eiseres. Daarnaast is gevraagd om het bezwaar aan te houden totdat eiseres was bevallen, zij was uitgerekend in juli 2023. Dit heeft de staatssecretaris nagelaten. Inmiddels is het kind geboren, waardoor de staatssecretaris een heroverweging dient te maken waarbij het arrest Chavez-Vilchez volledig wordt toegepast op de huidige situatie.
7. De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake is van gezinsleven tussen eiseres en referent. In het besluit van 16 augustus 2022 en in het bestreden besluit heeft de staatssecretaris alle omstandigheden bij de belangenafweging betrokken, met uitzondering van de gestelde zwangerschap van eiseres. De staatssecretaris heeft de belangenafweging in redelijkheid in het nadeel van eiseres kunnen laten uitvallen. Hieronder legt de rechtbank uit waarom de staatssecretaris de gestelde zwangerschap niet bij de belangenafweging hoefde te betrekken.
8. Tijdens de hoorzitting op 3 mei 2023 heeft referent verteld dat eiseres vijf maanden in verwachting was. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit overwogen dat eiseres niet heeft onderbouwd dat zij zwanger was. De zwangerschap van eiseres is bij de belangenafweging dan ook buiten beeld gebleven. De staatssecretaris heeft in het verweerschrift toegelicht dat de belangenafweging niet anders zou zijn geweest als zou zijn gebleken dat eiseres zwanger was. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de (gestelde) zwangerschap van eiseres terecht niet in zijn belangenafweging heeft betrokken, omdat deze niet was onderbouwd. De staatssecretaris heeft daarom ook geen aanleiding hoeven zien om met de besluitvorming te wachten tot kind geboren was. Verder overweegt de rechtbank dat het kind nog niet was geboren ten tijde van het bestreden besluit, zodat de geboorte van het kind ook geen omstandigheid was die de staatssecretaris bij de belangenafweging diende te betrekken. Daarnaast wordt opgemerkt dat het kind ook ten tijde van de zitting nog niet is erkend door referent, waardoor het kind (nog) niet de Nederlandse nationaliteit heeft en dus ook niet had ten tijde van het bestreden besluit.
De staatssecretaris heeft terecht opgemerkt dat dat van belang is om in aanmerking te komen voor een vergunning op grond van het arrest Chavez-Vilchez. De staatssecretaris hoefde ook niet te wachten met de besluitvorming tot het kind erkend is. De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de mvv heeft mogen afwijzen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.