ECLI:NL:RBDHA:2024:23292

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2024
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
C/09/662666 / FA RK 24-1706
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling omgangsregeling voor minderjarige in het kader van informele rechtsingang

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 7 juni 2024 een beschikking gegeven in het kader van een informele rechtsingang betreffende de omgangsregeling van een minderjarige. De minderjarige, geboren in 2015, heeft via een brief haar wensen kenbaar gemaakt over de omgang met haar moeder. De ouders van de minderjarige, die een affectieve relatie hebben gehad, zijn gescheiden en de kinderen verblijven sinds januari 2016 in pleeggezinnen. De moeder heeft in het verleden omgangsmomenten met de kinderen gehad, maar de minderjarige heeft aangegeven dat zij geen fysiek contact meer wil met haar moeder. De rechtbank heeft de aanvraag van de minderjarige behandeld en de betrokken partijen, waaronder de voogdes en de pleegouders, zijn gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huidige omgangsregeling, die in 2021 is vastgesteld, in stand blijft. De rechtbank benadrukt het belang van contact tussen de minderjarige en beide ouders, maar respecteert de wensen van de minderjarige met betrekking tot fysiek contact. De rechtbank roept de betrokken volwassenen op om in gesprek te blijven over de omgangsmomenten, zodat deze zo prettig mogelijk verlopen voor de minderjarige.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 2399562 en 24-1706
Zaaknummer: C/09/659472 en C/09/662666
Datum beschikking: 7 juni 2024

Informele rechtsingang - omgangsregeling

Beschikking in het kader van de op 22 december 2023 ingekomen brieven van:

de minderjarige [de minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum] 2015 in [geboorteplaats] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
Als belanghebbenden worden aangemerkt:

Stichting Jeugdbescherming west Zuid Holland,

de voogdes,
hierna te noemen: JBW,
en

de pleegouders van [de minderjarige] ,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
en

[de moeder] ,

de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. F. Uzumcu in Den Haag,
en

[de vader] ,

de vader,
wonende in [woonplaats] .

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de brief van [de minderjarige] en de daarin verwoorde aanvraag van [de minderjarige] .
[de minderjarige] is uitgenodigd om haar aanvraag in een gesprek met de kinderrechter toe te lichten, maar heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Op 3 mei 2024 is de aanvraag van [de minderjarige] op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • [naam 1] namens JBW;
  • de pleegouders;
  • de moeder bijgestaan door haar advocaat en de tolk O. Ilmi;
  • de vader;
  • [naam 2] namens de Raad voor de Kinderbescherming.

Feiten

  • De moeder en de vader hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
  • Zij zijn de ouders van [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] en [de minderjarige] .
  • Sinds januari 2016 verblijven de kinderen in drie verschillende pleeggezinnen. [de minderjarige] verblijft sindsdien bij de pleegouders.
  • Bij beschikking van 9 november 2018 is het gezag van de ouders beëindigd en is JBW benoemd tot voogd over [de minderjarige] .
  • Bij beschikking van 8 december 2021 van deze rechtbank is – voor zover hier van belang – bepaald dat de kinderen eens in de acht weken gedurende een uur omgang hebben met de moeder, onder regie van de gecertificeerde instelling.

Aanvraag

[de minderjarige] heeft via de informele rechtsingang haar mening gegeven over de omgangsmomenten met de moeder. [de minderjarige] heeft in haar brief aangegeven ze de omgangsmoment met de moeder voort wil zetten, in het bijzijn van de vader, [naam 4] , [naam 3] en [naam 5] , maar ze wil niet meer op schoot bij de moeder en wil ook geen kusjes krijgen.

Beoordeling

Naar aanleiding van de aanvraag van [de minderjarige] heeft de kinderrechter zich afgevraagd of er wijzigingen moeten worden aangebracht in de omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de moeder.
Op grond van artikel 1:377g van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, indien haar blijkt dat de minderjarige van twaalf jaar of ouder hierop prijs stelt, ambtshalve een beslissing geven op de voet van artikel 1:377a BW. Op grond van artikel 1:377a eerste lid BW heeft een kind recht op omgang met zijn of haar ouders.
De moeder stelt zich op het standpunt dat de omgangsregeling niet moet worden gewijzigd.
De vader kan heeft op de zitting aangegeven dat hij akkoord gaat met de wensen van de [de minderjarige] .
JBW heeft naar voren gebracht dat [de minderjarige] – samen met [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] – nu iedere acht weken gedurende een uur omgang hebben met de moeder en de vader, onder regie van JBW. Volgens JBW reageert de moeder onvoorspelbaar tijdens deze omgangsmomenten, waardoor de kinderen angstig worden. Het lukt JBW niet om met de moeder hierover in gesprek te gaan omdat de moeder hier een andere visie op heeft.
De rechtbank acht het in beginsel van belang dat een kind contact heeft met beide ouders. Het recht op omgang is een fundamenteel recht van zowel ouder als kind, met name omdat het voor de ontwikkeling en de identiteitsvorming van een kind van groot belang is om omgang te hebben met beide ouders. Gebleken is dat [de minderjarige] tevreden is met de frequentie van de huidige omgangsmomenten. [de minderjarige] wil graag contact houden met beide ouders, maar geeft aan dat zij geen fysiek contact wil met de moeder. De rechtbank ziet op dit moment onvoldoende aanleiding om de huidige omgangsregeling met de moeder te wijzigen. De rechtbank vindt het in het belang van [de minderjarige] dat zij contact blijft houden met de moeder.
Wel spreekt de rechtbank de hoop uit dat de moeder de grenzen van [de minderjarige] voor wat betreft het fysieke contact met haar zal respecteren. Het is de verantwoordelijkheid van de betrokken volwassenen – JBW, pleegouders en ouders – om met elkaar in gesprek te blijven gaan om te kijken hoe de omgangsmomenten voor [de minderjarige] zo prettig mogelijk kunnen verlopen.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank geen ambtshalve beslissing zal nemen over de omgang, maar de omgang, zoals bepaald bij beschikking van 8 december 2021, ten aanzien van [de minderjarige] in stand laat.

Beslissing

De rechtbank:
neemt geen ambtshalve beslissing naar aanleiding van de aanvraag van [de minderjarige] .
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Emmens, kinderrechter, in tegenwoordigheid van
mr. S.M.H. Reintjes als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 7 juni 2024.