ECLI:NL:RBDHA:2024:23322

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
NL24.35910 en NL24.35911
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Algerijnse eiser wegens kennelijk ongegrond verklaarde motieven

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Algerijnse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. De aanvraag werd op 8 september 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de minister de identiteit van de eiser niet geloofwaardig achtte en meende dat hij de minister had misleid over zijn leeftijd. De rechtbank heeft de zaak op 28 oktober 2024 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn asielmotieven, waaronder problemen met de dienstplicht en geweld van zijn vader. De rechtbank oordeelt dat de minister niet ten onrechte heeft gesteld dat de verklaringen van de eiser geen samenhangend geheel vormen en dat hij niet geloofwaardig is. De rechtbank wijst ook het verzoek om een voorlopige voorziening af en concludeert dat het beroep ongegrond is. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL24.35910
NL24.35911
V-nummer: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser],

geboren op [geboortedatum 1] 1999, van Algerijnse nationaliteit, eiser/verzoeker, hierna: eiser
alias:
[alias 1], geboren op [geboortedatum 2] 2005, van Algerijnse nationaliteit
alias:
[alias 2], geboren op [geboortedatum 3] 2006, van Algerijnse nationaliteit
(gemachtigde: mr. A.J. de Boer),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. G. Erdal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser en het verzoek om een voorlopige voorziening.
1.1.
Bij besluit van 8 september 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 28 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de minister de asielaanvraag van eiser op goede gronden heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is en dat de voorlopige voorziening wordt afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Achtergrond
4. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedatum 1] 1999 en is van Algerijnse nationaliteit. Hij heeft op 12 of 13 januari 2024 Algerije verlaten en is via Spanje, Frankrijk en België naar Nederland vertrokken. Hij heeft op 4 februari 2024 asiel aangevraagd in Nederland.
Asielrelaas
5. Eiser heeft het volgende aan zijn asielrelaas ten grondslag gelegd. Eiser stelt niet te kunnen terugkeren naar Algerije omdat hij vreest naar de gevangenis te moeten omdat hij zijn militaire dienstplicht in Algerije niet heeft vervuld. Daarnaast vreest eiser ook voor geweld van de zijde van zijn vader en vrienden van zijn vader en heeft hij problemen ervaren vanwege zijn etniciteit. Eiser stelt dat zijn vader een gewelddadige drugshandelaar is, die eiser heeft geslagen en verbrand. Ook stelt eiser dat zijn vader of de vijanden van zijn vader hem zullen vermoorden als hij teruggaat naar Algerije en dat de Algerijnse autoriteiten hem hiertegen niet kunnen beschermen. Vervolgens zegt eiser dat zijn moeder Berber is en zijn vader Arabier. Eiser wordt als Berber uit [locatie] niet geaccepteerd en er wordt ook op hem neergekeken door de familie van zijn moeder omdat hij Arabier is.
Besluitvorming
6.1.
De minister heeft de volgende asielmotieven onderscheiden:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Problemen met de dienstplicht;
3. Problemen met zijn vader en ‘vrienden’ van zijn vader;
4. Problemen vanwege etniciteit.
6.2.
De minister acht eisers nationaliteit en herkomst wel geloofwaardig, maar de identiteit niet. Ook acht de minister de overige asielmotieven niet geloofwaardig. Eiser heeft namelijk zijn verklaringen niet met objectieve documenten onderbouwd en hij heeft geen oprechte inspanning geleverd om zijn aanvraag te staven. Ook heeft hij onvoldoende documenten gegeven en hiervoor geen goede verklaring gegeven, zijn verklaringen vormen geen samenhangend en aannemelijk geheel, hij heeft zijn asielaanvraag niet zo spoedig mogelijk ingediend en hij heeft hier geen goede verklaring voor en eiser kan in grote lijnen niet als geloofwaardig beschouwd worden. De minister heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eiser de minister heeft misleid over zijn identiteit. Eiser heeft namelijk gesteld minderjarig te zijn, terwijl hij dat niet is.
6.3.
Op de zitting heeft de minister aangegeven niet meer aan eiser tegen te werpen dat hij geen oprechte inspanning heeft geleverd om zijn aanvraag te staven, dat hij niet zo spoedig mogelijk asiel heeft ingediend en dat niet vast is komen te staan dat eiser in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd. De minister werpt echter nog steeds tegen dat eiser onvoldoende documenten heeft gegeven en hiervoor geen goede verklaring heeft gegeven en dat zijn verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen.
6.5.
De rechtbank stelt vast dat geen gronden zijn aangevoerd tegen de ongeloofwaardig geachte asielmotieven
‘problemen met zijn vader en ‘vrienden’ van zijn vader’en ‘
problemen vanwege etniciteit’. De rechtbank zal hier daarom niet verder op ingaan.
Nader gehoor opnieuw inplannen
7. De vorige gemachtigde van eiser heeft uitdrukkelijk en gemotiveerd verzocht om het nader gehoor opnieuw in te plannen op een latere datum dan 18 september 2024. Eiser kon namelijk maar kort op zijn nader gehoor worden voorbereid door het toedoen van de minister. De procedure is niet volledig geweest en belangrijke aspecten van de asielprocedure konden vooraf niet met eiser worden doorgesproken. Eiser dient daarom opnieuw gehoord te worden over zijn asielmotieven.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet opnieuw gehoord moet worden over zijn asielmotieven. De minister heeft aangegeven in een e-mail van 3 september 2024 geen aanleiding te zien om het nader gehoor uit te stellen en de rechtbank kan de minister hierin volgen. Er is immers een passend moment geboden om eiser voor te bereiden op het nader gehoor. Daarnaast heeft eiser ook via de correcties en aanvullingen op het nader gehoor kunnen reageren en dus aanvullingen kunnen geven op het nader gehoor. Verder heeft eiser ook niet aangegeven of de gegeven voorbereidingstijd, die volgens eiser dus onvoldoende was, heeft geleid tot het niet goed kunnen verklaren tijdens het nader gehoor of aangegeven welke asielmotieven dan onvoldoende zijn besproken tijdens het nader gehoor. De beroepsgrond slaagt niet.
Militaire dienstplicht
8. Eiser stelt dat bij terugkeer naar Algerije de kans bestaat dat hij problemen kan krijgen vanwege de militaire dienstplicht en dat hij al problemen heeft gekregen door geen gehoor te geven aan de militaire dienstplicht. Eiser geeft aan absoluut niet in militaire dienst te willen, dit roept angst bij hem op. Ook kan eiser zich niet onttrekken aan de militaire dienstplicht en daarom staat er een gevangenisstraf van vijf jaar op hem te wachten als hij de militaire dienst weigert. Ook worden hem dan diverse rechten ontnomen als burger in Algerije.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister niet ten onrechte heeft gesteld dat eiser ter onderbouwing van dit asielmotief onvoldoende documenten heeft ingebracht in deze procedure en hiervoor geen goede verklaring heeft gegeven. Eiser heeft namelijk in het nader gehoor aangegeven dat zijn oom zijn oproep voor de militaire dienst mee zal nemen naar Nederland [1] , maar eiser heeft deze oproep nog steeds niet ingebracht in de procedure. Hiermee heeft eiser dus geen documenten ten aanzien van zijn dienstplicht ingebracht om zijn aanvraag te onderbouwen. De minister heeft ook niet ten onrechte gesteld dat eisers verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. De minister heeft hiervoor mogen meewegen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over het ontvangen van een oproep voor de militaire dienst. Eiser heeft namelijk tijdens het aanmeldgehoor verklaard geen oproep te hebben gekregen voor de militaire dienst [2] , terwijl eiser tijdens het nader gehoor heeft verklaard dat hij wel een oproep voor de militaire dienst heeft ontvangen [3] . Daarnaast heeft eiser gelogen over zijn leeftijd, waardoor die niet goed vastgesteld kan worden. Eiser heeft namelijk eerst gesteld minderjarig te zijn en vervolgens, toen hij werd geconfronteerd als minderjarige geen oproep te kunnen ontvangen voor de militaire dienstplicht, toegegeven dat hij meerderjarig is. De minister heeft hierover mogen vinden dat hierdoor het beroep op de militaire dienstplicht door toedoen van eiser niet goed te beoordelen is. Concluderend heeft de minister de problemen met de dienstplicht niet ten onrechte ongeloofwaardig gevonden. De beroepsgrond slaagt niet.
Terugkeerbesluit en inreisverbod
9. Eiser stelt dat het opleggen van een inreisverbod gelijk staat aan het straffen van een persoon die een verzoek om internationale bescherming doet en welk verzoek is afgewezen. Eiser vindt dit in strijd met het internationale recht. Eiser vindt daarom dat het inreisverbod dient te worden ingetrokken door de minister.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt, reeds niet nu eiser zijn stellingen niet nader heeft onderbouwd.

Conclusie en gevolgen

10. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond.
11. Omdat op het beroep is beslist zal het verzoek om een voorlopige voorziening worden afgewezen.
12. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank, in zaaknummer NL24.35910:
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in zaaknummer NL24.35911:
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.L.C.M. Ficq, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Roefs, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Nader gehoor, pagina 8.
2.Aanmeldgehoor, pagina 9.
3.Nader gehoor, pagina 5.