ECLI:NL:RBDHA:2024:23332

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
NL23.35949
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake tijdelijke bescherming voor Oekraïense eiser

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 18 april 2024, met zaaknummer NL23.35949, wordt het beroep van een Oekraïense eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. De eiser had verzocht om tijdelijke bescherming op basis van de Richtlijn tijdelijke bescherming, maar het verzoek werd afgewezen omdat hij Oekraïne vóór 27 november 2021 had verlaten en niet in Nederland verbleef voor die datum. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 13 maart 2024 Nederland heeft verlaten en zich inmiddels in Slowakije heeft ingeschreven. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van de eiser contact met hem opgenomen, waaruit bleek dat hij momenteel in Duitsland verblijft. De rechtbank concludeert dat de eiser geen procesbelang meer heeft bij de behandeling van zijn beroep, aangezien hij kennelijk geen verblijf in Nederland meer wenst. Hierdoor verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk, wat betekent dat er geen inhoudelijke beoordeling van de zaak plaatsvindt. De eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.35949
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.E. Muller),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Sarmastzada).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van 26 oktober 2023 waarin hem is medegedeeld dat hij geen verblijfsrecht in Nederland heeft op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming (de Richtlijn).
1.1.
Met het primaire besluit van 11 januari 2023 heeft verweerder medegedeeld dat eiser niet in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn. Met het bestreden besluit van 26 oktober 2023 is verweerder bij zijn eerste besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 18 april 2024 op zitting behandeld. Gemachtigden van eiser en verweerder hebben hieraan deelgenomen.
1.4.
De rechter heeft het onderzoek gesloten en meteen uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1970 en heeft de Oekraïense nationaliteit. Op 31 maart 2022 heeft eiser kenbaar gemaakt aanspraak te willen maken op tijdelijke bescherming als bedoeld in de Richtlijn.
3. Verweerder heeft aan eiser medegedeeld dat eiser geen aanspraak kan maken op tijdelijke bescherming als bedoeld in de Richtlijn, omdat eiser Oekraïne vóór 27 november 2021 heeft verlaten en hij voor die datum niet in Nederland verbleef. Eiser is na zijn vertrek uit Oekraïne daar niet naar teruggekeerd. Verder is eiser geen gezinslid van een persoon die wel recht heeft op tijdelijke bescherming.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Eiser is na zijn vertrek wel teruggekeerd naar Oekraïne om zijn vrouw en zoon bij de grens op te halen. Niet is nodig dat hij bij terugkeer naar Oekraïne zich daar duurzaam moet hebben gevestigd vóórdat hij daar vertrok. Verder was het nooit de bedoeling van eiser zich voor een langere tijd buiten Oekraïne te vestigen. Ook heeft verweerder gehandeld in strijd met de onderzoeksplicht. Dat geldt ook voor de hoorplicht, nu eiser in de bezwaarfase niet door verweerder gehoord is.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Uit het GBA [1] blijkt dat eiser op 13 maart 2024 uit Nederland is vertrokken en op diezelfde datum is ingeschreven op een adres in Slowakije. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser contact met eiser opgenomen, waarbij eiser heeft aangegeven dat hij momenteel in Duitsland verblijft. Gelet daarop overweegt de rechtbank dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op verblijf in Nederland en daarmee op behandeling van zijn beroep. Om die reden oordeelt de rechtbank dat hij geen procesbelang meer heeft bij de behandeling van zijn zaak.

Conclusie en gevolgen

6. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Daarmee komt de rechtbank niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van eisers beroep. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. Robio, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.