ECLI:NL:RBDHA:2024:23379

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
C/09/645083 / FA RK 23-2245
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met afwikkeling huwelijkse voorwaarden en nevenvoorzieningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 maart 2024 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die in 2013 zijn gehuwd. De rechtbank heeft kennisgenomen van de verzoeken van beide partijen tot echtscheiding, waarbij de vrouw ook nevenvoorzieningen heeft verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding uitgesproken. De hoofdverblijfplaats van de minderjarige, geboren in 2017, is bij de vrouw vastgesteld, terwijl de man recht heeft op een zorgregeling. De rechtbank heeft de alimentatie voor de minderjarige vastgesteld op € 342,- per maand, rekening houdend met de draagkracht van beide ouders. Daarnaast is de verdeling van de huwelijkse voorwaarden besproken, waarbij de rechtbank heeft bepaald dat de vrouw en de man ieder recht hebben op de helft van de inboedel en dat de vrouw de Opel en de Audi moet toebedelen, met bijbehorende financiële verplichtingen. De rechtbank heeft ook vergoedingsrechten vastgesteld die de vrouw aan de man moet voldoen, waaronder kosten voor reparaties en investeringen in de echtelijke woning. De proceskosten zijn gecompenseerd, en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Zaak- en rekestnummers:
 C/09/645083 en FA RK 23-2245 (echtscheiding)
 C/09/653345 en FA RK 23-6469 (afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden)
Datum beschikking: 27 maart 2024

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 23 maart 2023 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. V.T.E. Kuijpers te Capelle aan den IJssel.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende in [woonplaats 2] , gemeente [gemeente] ,
advocaat: mr. M.J. Boers te ‘s-Gravenzande.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
 het verzoekschrift;
 het F9-formulier, inhoudende een aanvullend verzoekschrift van de vrouw, binnen gekomen op 10 mei 2023;
 het verweerschrift, tevens zelfstandige verzoeken, van de man, binnen gekomen op 4 juli 2023;
 het F9-formulier, inhoudende een aanvulling van de zelfstandige verzoeken van de man, binnen gekomen op 19 februari 2024.
Op 28 februari 2024 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
 partijen, ieder bijgestaan door hun advocaat;
 [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming.
Na de zitting heeft de rechtbank ontvangen:
 het F9-formulier met bijlage van 4 maart 2024 van de man.

Feiten

 Partijen zijn gehuwd op [datum] 2013 te [plaats 1] .
 Zij zijn de ouders van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .
 De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over [minderjarige] uit.
 [minderjarige] verblijft op dit moment bij de vrouw.
 Partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden.
 Deze rechtbank heeft op 8 september 2023 voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover van belang, inhoudende dat:
 de man voorlopig gerechtigd is om [minderjarige] bij zich te hebben:
 eenmaal in de vier weken, van woensdagochtend tot zondagmiddag;
 de helft van de feestdagen;
 voor een periode van maximaal twee weken aaneengesloten voor een vakantie;
 de man aan de vrouw, met ingang van 8 september 2023, voorlopig een kinderalimentatie voor [minderjarige] van € 325,- per maand moet betalen, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw, zoals dat na wijziging luidt, strekt tot echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:
 bepaling dat [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw zal hebben;
 bepaling dat het huurrecht van de echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats 2] , gemeente [gemeente] , aan de vrouw wordt toebedeeld;
 bepaling dat de man bijdraagt in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] tot een bedrag van € 350,- per maand;
 bepaling dat de man aan de vrouw, als bijdrage in haar kosten van onderhoud, een bedrag van € 2.100,- bruto per maand bij vooruitbetaling zal voldoen, althans een zodanige maandelijkse bijdrage als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
 opdrachtgeving aan partijen om over te gaan tot onderlinge verrekening met inachtneming van de tussen partijen geldende huwelijkse voorwaarden;
een en ander kosten rechtens.
Op de zitting heeft de vrouw haar verzoeken over het huurrecht van de echtelijke woning en de partneralimentatie ingetrokken. De rechtbank heeft op deze punten daarom niets meer te beslissen.
De man voert – onder referte ten aanzien van het verzoek tot echtscheiding en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] – op dit moment nog verweer tegen de overige verzoeken, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Daarnaast heeft de man, na wijziging, zelfstandig verzocht om de echtscheiding uit te spreken, met nevenvoorzieningen tot:
 vaststelling van een zorgregeling, inhoudende dat [minderjarige] bij de man verblijft:
- eenmaal in de vier weken, van vrijdag 11.00 uur tot maandag 14.00 uur;
- in de even jaren van 24 december 11.00 uur tot en met 26 december 14.00 uur;
- in de oneven jaren van 30 december 11.00 uur tot en met 1 januari 14.00 uur, en
- de laatste twee weken van de zomervakantie van de basisscholen, zoals vastgesteld voor de Regio Noord, van zaterdag 11.00 uur tot en met (twee weken later) zaterdag 14.00 uur;
waarbij:
- de aangegeven tijden het moment van overdracht van [minderjarige] op de parkeerplaats van restaurant [restaurant] in [plaats 2] betreffen, hetgeen met zich brengt dat partijen ieder voor de helft zorg dragen voor het vervoer dat met de uitvoering van voornoemde regeling gepaard gaat;
- de aanvangs- en einddatum van ieder verblijf ten minste drie maanden voor de aanvang van het betreffende verblijf tussen de man en de vrouw wordt afgestemd en nadien niet meer kunnen worden veranderd, behoudens overmacht;
 vaststelling van de verdeling van de gemeenschap van goederen van partijen, inhoudende dat:
a. aan de vrouw wordt toebedeeld:
- de tot haar gebruik bestemde kleding en sieraden;
- de helft van de inboedelgoederen;
- de op haar naam staande banksaldi per 23 maart 2023, onder de verplichting de man de helft van de waarde te doen toekomen;
- de Audi en de Opel, onder de verplichting de helft van de waarde van deze auto’s
naar de rechtbank begrijpt aan de mante doen toekomen;
- de hond.
b. aan de man wordt toebedeeld:
- de tot zijn gebruik bestemde kleding en sieraden;
- de helft van de inboedelgoederen;
- de op zijn naam staande banksaldi per 23 maart 2023, onder de verplichting de vrouw de helft van de waarde te doen toekomen;
c. bepaling dat ter zake de verdeling van de woning, hypothecaire geldlening en het daaraan verbonden spaarproduct het volgende "spoorboekje" zal gelden:
- de vrouw doet de man binnen twee weken na de datum van de in deze te wijzen beschikking toekomen de namen van drie register-taxateurs in [woonplaats 2] ;
- de man kiest binnen één week na ontvangst van voornoemde drie namen één taxateur, aan welke taxateur partijen binnen één week na deze keuze verzoeken in opdracht en voor rekening van partijen de woning te taxeren, bij welke taxatie partijen beiden aanwezig zijn;
- mocht de vrouw de man niet binnen twee weken na de datum van de in deze te wijzen beschikking de namen van drie register-taxateurs in [woonplaats 2] hebben doen toekomen, dan is de man gerechtigd een register-taxateur in [woonplaats 2] van zijn keuze aan te wijzen, aan welke taxateur hij binnen één week na deze keuze verzoekt in zijn opdracht de woning te taxeren, waarbij de vrouw gehouden is hem een bedrag van € 375,00 te voldoen, zijnde de helft van het gebruikelijke taxatietarief;
- de man wordt in de gelegenheid gesteld de woning en het aan de hypothecaire geldlening verbonden spaarproduct binnen drie maanden na ontvangst van voornoemde taxatie de woning over te nemen, tegen de door deze taxateur bepaalde waarde, waarbij de man de op deze woning rustende hypothecaire geldlening aflost, althans de vrouw doet ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor deze hypothecaire geldlening en de man de vrouw een bedrag wegens overbedeling doet toekomen, zijnde de helft van de overwaarde van de woning (= de helft van de volgende rekensom, te weten: waarde woning + waarde spaarproduct à € 10.796,13 – hoogte hypothecaire geldlening à
€ 137.300,00), verminderd met de hierna vast te stellen vergoedingsrechten van de man op de vrouw. Mocht deze vermindering leiden tot een negatief bedrag, dan dient de vrouw dit bedrag aan de man te vergoeden;
- indien het de man niet lukt om voornoemde overname te financieren en realiseren, dient de woning door een in [woonplaats 2] gevestigd makelaarskantoor, verbonden aan de hiervoor genoemde register-taxateur, althans - indien van een dergelijke verbintenis geen sprake is - aangewezen door deze register-taxateur, te worden verkocht en dient vanuit de verkoopopbrengst (= waarde woning + waarde spaarproduct) eerst de hypothecaire geldlening te worden afgelost en dienen daarna voornoemde vergoedingsrechten te worden voldaan. Indien alsdan een positief bedrag resteert, dan dient dit door partijen bij helfte te worden gedeeld. Indien alsdan een negatief bedrag resteert, dan dient dit door partijen in hun onderlinge verhouding ieder voor de helft te worden gedragen;
d. bepaling dat de gemeenschap gehouden is een bedrag, gelijk aan 13% van de uitkomst van voornoemde taxatie aan de man te doen toekomen, althans te bepalen dat de vrouw gehouden is een bedrag, gelijk aan 6,5% van de uitkomst van voornoemde taxatie aan de man te doen toekomen, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag of percentage ter zake voornoemd vergoedingsrecht;
e. bepaling dat de gemeenschap gehouden is een bedrag, groot € 1.000,00 aan de man te doen toekomen, althans te bepalen dat de vrouw gehouden is een bedrag, groot € 500,00 aan de man te doen toekomen, ter zake het in zijn verweerschrift d.d. 29 juni 2023 genoemde vergoedingsrecht (de tweede schenking);
f. bepaling dat de man in de onderlinge verhouding van partijen volledig draagplichtig is voor de op zijn naam aangegane studieschuld, onder de verplichting van de vrouw de man te doen toekomen een bedrag, groot € 2.329,56;
g. bepaling dat de vrouw aan de man dient te vergoeden een bedrag, groot € 376,46 ter zake reparatiekosten van de Opel.
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert verweer tegen de zelfstandige verzoeken van de man, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Echtscheiding
Ontvankelijkheid
Op grond van artikel 815, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), voor zover hier van belang, dient een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid 6 Rv).
Naar het oordeel van de rechtbank is uit de overgelegde stukken en dat wat op de zitting is besproken voldoende gebleken dat partijen niet in staat zijn om tot een gezamenlijk opgesteld en ondertekend ouderschapsplan te komen. Omdat de rechtbank in deze beschikking zal beslissen op de nog voorliggende geschilpunten omtrent [minderjarige] zal zij voorbijgaan aan het vereiste van artikel 815 lid 2 Rv en partijen ontvangen in hun over en weer gedane verzoek tot echtscheiding.
Inhoudelijke beoordeling
Beide partijen verzoeken de rechtbank om de echtscheiding uit te spreken. Tussen partijen staat daarmee vast dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De verzoeken tot echtscheiding worden daarom, als op de wet gegrond, toegewezen.
Hoofdverblijfplaats van [minderjarige]
Partijen zijn het erover eens dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vrouw kan worden bepaald. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw daarom, als niet weersproken, op de wet gegrond en in het belang van [minderjarige] , toewijzen.
Verdeling van de zorg -en opvoedingstaken
Op de zitting heeft de vrouw aangegeven dat zij instemt met de door de man voorgestelde zorgregeling. De rechtbank acht deze zorgregeling in het belang van [minderjarige] en zal conform deze overeenstemming beslissen.
Kinderalimentatie
Behoefte
Partijen zijn het erover eens dat de in de voorlopige voorzieningen procedure berekende behoefte voor [minderjarige] kan worden gevolgd. De behoefte van [minderjarige] bedroeg € 457,- per maand in 2023. Geïndexeerd naar 2024 bedraagt haar behoefte (afgerond) € 485,- per maand.
Draagkracht vrouw
Partijen zijn het erover eens dat de vrouw een minimale draagkracht van € 25,- per maand heeft, als gevolg van haar onbetwist gestelde WIA-uitkering.
Draagkracht man
Bij de berekening van het huidige netto besteedbaar inkomen (hierna: NBI) van de man gaat de rechtbank uit van een bruto jaarinkomen van € 43.425,-, zoals volgt uit de jaaropgave 2023. Ook houdt de rechtbank rekening met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
Aan de hand van bovenstaande uitgangspunten is het huidige NBI van de man € 2.900,- per maand. Zijn draagkracht is € 532,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
De gezamenlijke draagkracht van partijen is € 557,- per maand. Deze gezamenlijke draagkracht overstijgt de behoefte van [minderjarige] van € 485,- per maand. Volgens de aan deze beschikking gehechte berekening bedraagt na een draagkrachtvergelijking het aandeel van de man € 463,- per maand en van de vrouw € 22,- per maand.
Zorgkorting en conclusie kinderalimentatieDe rechtbank zal, aanhakend bij de overwegingen terzake van de voorlopige voorzieningenrechter, een zorgkortingspercentage vaststellen van 25%. Dit percentage is hoger dan het zorgkortingspercentage dat op basis van het Tremarapport Alimentatienormen zou volgen op basis van de overeengekomen zorgregeling. Echter, de vrouw is na het feitelijk uiteengaan van partijen bij haar ouders in [woonplaats 1] gaan wonen. Partijen hebben daarom de afspraak gemaakt dat zij [minderjarige] halverwege, bij restaurant [restaurant] in [plaats 2] , overdragen. Door de verhuizing van de vrouw moet de man boven gemiddelde reiskosten maken. Om hem daarin tegemoet te komen acht de rechtbank het redelijk om uit te gaan van een hoger zorgkortingspercentage van 25%.
De bijdrage van partijen in de kosten van [minderjarige] bedraagt € 485,- per maand, zodat de zorgkorting (afgerond) € 121,- per maand bedraagt. Dit bedrag strekt in mindering op de door de man te betalen bijdrage van € 463,- per maand, zodat de kinderalimentatie (afgerond) € 342,- per maand bedraagt.
Ingangsdatum
Omdat er in de voorlopige voorzieningenprocedure al een vergelijkbare bijdrage voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] is vastgesteld, zal de rechtbank bepalen dat de huidige bijdrage zal ingaan vanaf de datum van deze beschikking.
Afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden
Partijen hebben op 11 februari 2021 gewijzigde huwelijkse voorwaarden opgesteld. Krachtens artikel 1 van deze huwelijkse voorwaarden geldt tussen partijen een algehele gemeenschap van goederen.
Peildatum
Voor het vaststellen van de omvang van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap geldt de datum van indiening van het verzoekschrift bij de rechtbank, namelijk 23 maart 2023.
Als peildatum voor de waardering van de te verdelen goederen geldt de datum van verdeling, tenzij de man en de vrouw anders overeenkomen of op basis van de redelijkheid en billijkheid daarvan moet worden afgeweken. Dit laatste is gesteld noch gebleken.
Omvang
Partijen hebben gesteld dat de volgende vermogensbestanddelen in hun ontbonden huwelijksgoederengemeenschap vallen:
de echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats 2] en het daaraan verbonden spaarproduct;
kleding en sieraden;
de inboedel;
de bankrekeningen van partijen;
de auto’s, zijnde een Opel en een Audi;
de hond.
Hiernaast is gesteld dat de volgende schulden in de gemeenschap vallen:
7. de hypothecaire geldlening, verbonden aan de echtelijke woning;
8. de studieschuld bij DUO van de man.
Ad. 1 en 7: de echtelijke woning, het hieraan verbonden spaarproduct en de hypothecaire geldlening
Op de zitting zijn partijen ten aanzien van de overname van de echtelijke woning door de man danwel verkoop van deze woning overeengekomen dat zij het door de man voorgestelde spoorboekje zullen volgen. De rechtbank zal conform deze overeenstemming beslissen.
Ad. 2: kleding en sieraden
Op de zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over de kleding en sieraden. Iedere partij behoudt zijn eigen kleding en sieraden, zonder nadere verrekening van de waarde.
De rechtbank zal conform deze overeenstemming beslissen.
Ad. 3: de inboedel
Op de zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over de inboedel. Iedere partij ontvangt de helft van de inboedel, in onderling overleg te bepalen, zonder nadere verrekening van de waarde. De rechtbank zal conform deze overeenstemming beslissen.
Ad. 4: de bankrekeningen van partijen
De vrouw heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de man. De rechtbank zal het verzoek van de man daarom, als niet weersproken en op de wet gegrond, toewijzen.
De rechtbank zal de bankrekeningen op naam van de man aan hem toebedelen, onder de voorwaarde om de helft van de saldi per peildatum (23 maart 2023) aan de vrouw te voldoen. Andersom zal de rechtbank de bankrekeningen op naam van de vrouw aan haar toebedelen, onder de voorwaarde om de helft van de saldi per peildatum aan de man te voldoen. De man heeft zijn saldi op 23 maart 2023 via zijn productie 13 al inzichtelijk gemaakt. Het is aan de vrouw om bankafschriften aan de man over te leggen, zodat de saldi op de bankrekeningen die op haar naam stonden op 23 maart 2023 voor hem inzichtelijk worden.
Daarnaast is op de zitting besproken dat de en/of rekening van partijen inmiddels is opgeheven en het saldo op die rekening per 23 maart 2023 al bij helfte is verdeeld.
De rechtbank heeft op dit punt daarom niets te beslissen.
Ad. 5: de auto’s, een Opel en een Audi
Partijen waren in het bezit van twee auto’s, een Opel en een Audi. Gedurende het huwelijk reed de man in de Opel en de vrouw in de Audi. Na het feitelijk uiteengaan van partijen is er discussie ontstaan over de Opel. Volgens de man bleef hij in de Opel rijden en wilde hij deze op zijn naam overschrijven, maar verleende de vrouw haar medewerking hier niet aan. Hij heeft toen bij de vrouw aangegeven dat zij de auto kon ophalen en heeft een andere auto gekocht. Volgens de vrouw heeft zij wel haar medewerking verleend aan de overschrijving van de auto, maar is de man hier niet daadwerkelijk toe overgegaan. Dit heeft geleid tot boetes en andere kosten voor de vrouw, ook omdat deze auto niet meer APK gekeurd was. Beide partijen hebben onvoldoende stukken overgelegd om hun standpunt nader te onderbouwen, zodat de rechtbank in het midden laat waarom de Opel op naam van de vrouw is blijven staan en dit als feit aanneemt. De vrouw heeft op de zitting gesteld dat zij de Opel naar een autobedrijf heeft gebracht en hier geen bedrag voor heeft ontvangen. De Opel was dus in het bezit van de vrouw. Deze auto valt in de gemeenschap en de vrouw heeft niet met stukken onderbouwd dat de Opel op dit moment geen waarde meer heeft. De Opel wordt daarom aan de vrouw toebedeeld en zij moet de helft van de waarde van de Opel aan de man voldoen.
De rechtbank zal voor de huidige waarde van de Opel middelen tussen de op de ANWB Koerslijst weergegeven waarden van € 600,- en € 1.150,-. Dit betekent dat de Opel volgens de rechtbank een waarde heeft van € 875,-. De vrouw dient de helft van deze waarde, zijnde € 437,50, aan de man te voldoen.
De vrouw heeft de Audi nog in bezit en in gebruik. De rechtbank zal daarom de Audi aan de vrouw toebedelen, onder de voorwaarde dat zij de helft van de waarde van de Audi aan de man dient te voldoen. Voor de Audi is geen ANWB Koerslijst ingediend. De rechtbank zal de huidige waarde van de Audi daarom schatten, mede op basis van de door de man ingediende productie van autotrack, op € 1.500,-. De vrouw moet de helft van deze waarde, zijnde € 750,-, aan de man voldoen.
Ad. 6: de hond
Partijen zijn het erover eens dat de hond aan de vrouw kan worden toebedeeld, zonder nadere verrekening van de waarde. De rechtbank zal conform deze overeenstemming beslissen.
Ad. 8: de studieschuld van de man
De vrouw stelt dat de studieschuld aan de man moet worden toebedeeld, zonder nadere verrekening van de waarde. Zij staat er eventueel voor open dat er in de draagkracht berekening van de man voor de kinderalimentatie rekening wordt gehouden met de maandelijkse aflossing op deze studieschuld.
De man blijft bij zijn standpunt en geeft aan dat de studieschuld aan hem kan worden toebedeeld, maar dat beide partijen voor de helft draagplichtig zijn voor deze schuld.
De rechtbank overweegt dat schulden niet voor verdeling in aanmerking komen, omdat een schuld geen goed is als bedoeld in artikel 3:182 BW. Voorop staat bovendien dat het niet mogelijk is door verdelingshandelingen wijzigingen aan te brengen in de in artikel
1:102 BW neergelegde aansprakelijkheid van partijen jegens schuldeisers. In de onderlinge verhouding tussen partijen dient ieder van hen voor de helft bij te dragen in de schuld, tenzij daaromtrent anders wordt overeengekomen (artikel 1:100 BW). Indien, tenslotte, één van partijen, daartoe aangesproken door de schuldeiser, meer heeft bijgedragen in de schuld dan het gedeelte dat hem aangaat, heeft hij voor het meerdere een regresrecht op de andere partij (artikel 6:10 BW).
Nu partijen geen overeenstemming hebben kunnen bereiken over de verdeling van de onderlinge draagplicht van deze schuld, gelden in hun onderlinge verhouding voorgenoemde uitgangspunten.
Vergoedingsrechten
De man stelt dat hij de volgende vergoedingsrechten ten aanzien van de vrouw heeft:
reparatiekosten voor de Opel van € 752,90;
een investering in de echtelijke woning als gevolg van een schenking van de ouders van de man onder uitsluitingsclausule van € 22.000,-;
een storting van de ouders van de man op de en/of rekening van partijen onder uitsluitingsclausule van € 1.000,-.
Ad. 1: de reparatiekosten van de Opel
De man heeft kosten gemaakt aan een gezamenlijk goed. De rechtbank acht deze kosten in redelijkheid gemaakt, nu het noodzakelijke reparaties zijn om de auto (veilig) te kunnen laten rijden. Dit heeft tot gevolg dat partijen deze kosten gezamenlijk dienen te dragen. De vrouw moet daarom de helft van deze reparatiekosten, zijnde € 376,45, aan de man vergoeden.
Ad. 2: de investering in de echtelijke woning
De vrouw heeft geen verweer gevoerd tegen dit verzoek van de man. De investering van
€ 22.000,- vertegenwoordigde 13% van de totale investering van € 171.000,-. Dit heeft tot gevolg dat de gemeenschap een vergoedingsrecht heeft van 13%, waardoor de vrouw 6,5% van de taxatiewaarde van de woning aan de man dient te vergoeden.
Ad. 3: de storting van een schenking van de ouders van de man op de en/of rekening
De vrouw betwist dat er door deze storting een vergoedingsrecht is ontstaan, omdat het geschonken bedrag van € 1.000,- is gestort op de en/of rekening van partijen en daardoor partijen gezamenlijk toekomt. De man betwist deze stelling en verwijst naar de in de omschrijving van de overboeking geformuleerde uitsluitingsclausule.
De rechtbank is van oordeel dat er bij de overschrijving een duidelijke en expliciete uitsluitingsclausule is geformuleerd. De vrouw dient daarom de helft van dit bedrag, zijnde € 500,-, aan de man te vergoeden.
De rechtbank geeft partijen in overweging bovenstaande vergoedingsrechten en bedragen die de vrouw aan de man dient te voldoen als gevolg van de bovenstaande verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, te verrekenen met de overwaarde bij de overdracht van de echtelijke woning, zoals ook is voorgesteld in het hiervoor genoemde ‘spoorboekje’.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op [datum] 2013 te [woonplaats 1] ;
*
bepaalt dat de minderjarige:
 [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] ;
de hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw;
*
bepaalt dat [minderjarige] als volgt bij de man zal verblijven:
 eenmaal in de vier weken, van vrijdag 11:00 uur tot maandag 14:00 uur;
 in de even jaren van 24 december 11:00 uur tot en met 26 december 14:00 uur;
 in de oneven jaren van 30 december 11:00 uur tot en met 1 januari 14:00 uur;
 de laatste twee weken van de zomervakantie van de basisscholen, zoals vastgesteld voor de Regio Noord, van zaterdag 11:00 uur tot en met (twee weken later) zaterdag 14:00 uur;
waarbij:
 de aangegeven tijden het moment van overdracht van [minderjarige] op de parkeerplaats van restaurant [restaurant] in [plaats 2] betreffen, hetgeen met zich brengt dat partijen ieder voor de helft zorg dragen voor het vervoer dat met de uitvoering van voornoemde regeling gepaard gaat;
 de aanvangs- en einddatum van ieder verblijf ten minste drie maanden voor de aanvang van het betreffende verblijf tussen de man en de vrouw wordt afgestemd en nadien niet meer kunnen worden veranderd, behoudens overmacht;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van heden, een kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige] van € 342,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
stelt de verdeling van de gemeenschap als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:
1. ten aanzien van de woning aan de [adres] ( [postcode] ) te [woonplaats 2] , gemeente [gemeente] :
 de vrouw doet de man binnen twee weken na de datum van deze beschikking toekomen de namen van drie register-taxateurs in [woonplaats 2] ;
 de man kiest binnen één week na ontvangst van voornoemde drie namen één taxateur, aan welke taxateur partijen binnen één week na deze keuze verzoeken in opdracht en voor rekening van partijen de woning te taxeren, bij welke taxatie partijen beiden aanwezig zijn;
 mocht de vrouw de man niet binnen twee weken na de datum van deze beschikking de namen van drie register-taxateurs in [woonplaats 2] hebben doen toekomen, dan is de man gerechtigd een register-taxateur in [woonplaats 2] van zijn keuze aan te wijzen, aan welke taxateur hij binnen één week na deze keuze verzoekt in zijn opdracht de woning te taxeren, waarbij de vrouw gehouden is hem een bedrag van € 375,00 te voldoen, zijnde de helft van het gebruikelijke taxatietarief;
 de man wordt in de gelegenheid gesteld de woning en het aan de hypothecaire geldlening verbonden spaarproduct binnen drie maanden na ontvangst van voornoemde taxatie over te nemen, tegen de door deze taxateur bepaalde waarde, waarbij de man de op deze woning rustende hypothecaire geldlening aflost, althans de vrouw doet ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor deze hypothecaire geldlening en de man de vrouw een bedrag wegens overbedeling doet toekomen, zijnde de helft van de overwaarde van de woning (= de helft van de volgende rekensom, te weten: waarde woning + waarde spaarproduct à € 10.796,13 – hoogte hypothecaire geldlening à € 137.300,00), verminderd met de hierna vast te stellen vergoedingsrechten van de man op de vrouw. Mocht deze vermindering leiden tot een negatief bedrag, dan dient de vrouw dit bedrag aan de man te vergoeden;
 indien het de man niet lukt om voornoemde overname te financieren en realiseren, dient de woning door een in [woonplaats 2] gevestigd makelaarskantoor, verbonden aan de hiervoor genoemde register-taxateur, althans - indien van een dergelijke verbintenis geen sprake is - aangewezen door deze register-taxateur, te worden verkocht en dient vanuit de verkoopopbrengst (= waarde woning + waarde spaarproduct) eerst de hypothecaire geldlening te worden afgelost en dienen daarna voornoemde vergoedingsrechten te worden voldaan. Indien alsdan een positief bedrag resteert, dan dient dit door partijen bij helfte te worden gedeeld. Indien alsdan een negatief bedrag resteert, dan dient dit door partijen in hun onderlinge verhouding ieder voor de helft te worden gedragen;
2. aan de man wordt toegedeeld:
2.1.
de tot zijn gebruik bestemde kleding en sieraden, zonder nadere verrekening van de waarde;
2.2.
de helft van de inboedelgoederen, in onderling overleg tussen partijen te bepalen, zonder nadere verrekening van de waarde;
2.3.
de bankrekeningen op zijn naam, onder de verplichting de helft van het saldo op de peildatum aan de vrouw te voldoen;
3. aan de vrouw wordt toegedeeld:
3.1.
de tot haar gebruik bestemde kleding en sieraden, zonder nadere verrekening van de waarde;
3.2.
de helft van de inboedelgoederen, in onderling overleg tussen partijen te bepalen, zonder nadere verrekening van de waarde;
3.3.
de bankrekeningen op haar naam, onder de verplichting de helft van het saldo op de peildatum aan de man te voldoen;
3.4.
de Opel, onder de verplichting om € 437,50 aan de man te voldoen;
3.5.
de Audi, onder de verplichting om € 750,- aan de man te voldoen;
3.6.
de hond, zonder nadere verrekening van de waarde;
*
bepaalt dat de vrouw, als gevolg van ontstane vergoedingsrechten, de volgende bedragen aan de man dient te voldoen:
 € 376,45, € 376,45, als gevolg van de reparatiekosten aan de Opel;
 € 376,45, 6,5% van de taxatiewaarde van de woning, als gevolg van de investering van de ouders van de man van € 22.000,- in de woning, onder uitsluitingsclausule;
 € 376,45, € 500,-, als gevolg van een storting van de ouders van de man, onder uitsluitingsclausule, op de en/of rekening van partijen;
*
verklaart deze beschikking tot zover, met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H. Dragtsma, (kinder)rechter, bijgestaan door
mr. A.M. Lokhorst als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 27 maart 2024.