ECLI:NL:RBDHA:2024:2368

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
NL23.30660
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en inreisverbod voor vreemdeling met overschrijding van verblijfsduur

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een terugkeerbesluit en inreisverbod dat door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan eiser was opgelegd. Eiser, een Turkse nationaliteit houder, had een Schengenreisvisum dat geldig was van 27 maart 2023 tot en met 27 september 2023. Hij heeft dit visum gebruikt om op 15 april 2023 Nederland binnen te komen, maar heeft de maximale verblijfsduur van 90 dagen overschreden. Bij de grenscontrole op 23 september 2023 werd vastgesteld dat hij meer dan drie dagen te lang in Nederland verbleef, wat leidde tot het opleggen van een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van één jaar.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoerde dat hij voornemens was Nederland te verlaten en dit met stukken had onderbouwd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris op grond van artikel 62a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 verplicht was om een terugkeerbesluit op te leggen, aangezien eiser geen rechtmatig verblijf meer had. De rechtbank oordeelde dat het feit dat eiser voornemens was om Nederland vrijwillig te verlaten, niet afdoet aan de verplichting van de staatssecretaris om het terugkeerbesluit op te leggen.

Daarnaast voerde eiser aan dat hij niet was gehoord voordat het besluit werd genomen, maar de rechtbank oordeelde dat de hoorplicht niet was geschonden. Eiser had bij de grenscontrole een voornemen tot het opleggen van een terugkeerbesluit ontvangen en had aangegeven geen bijzondere omstandigheden te hebben die reden zouden geven om van het besluit af te zien. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat het terugkeerbesluit en inreisverbod in stand blijven, en eiser kreeg geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.30660

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. I. Özkara),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

Procesverloop

1. In het bestreden besluit van 23 september 2023 heeft de staatssecretaris aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van één jaar opgelegd.
1.1
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2024 op zitting behandeld. Aan de zitting heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen.

De beoordeling

2. De rechtbank beoordeelt het opleggen van een terugkeerbesluit en inreisverbod aan eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Totstandkoming van het besluit
3. Eiser heeft de Turkse nationaliteit en beschikte over een Schengenreisvisum dat geldig was van 27 maart 2023 tot en met 27 september 2023. Eiser mocht op basis van dit visum 90 dagen in het Schengengebied verblijven. Eiser heeft het visum gebruikt om op 15 april 2023 Nederland in te reizen. Eiser wilde op 23 september 2023 Nederland uitreizen. Bij de grenscontrole is vervolgens vastgesteld dat hij de maximale verblijfsduur van 90 dagen [1] had overschreden met meer dan drie dagen en werd hem een terugkeerbesluit en een inreisverbod opgelegd.
4. De staatssecretaris heeft eiser op grond van artikel 61 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) een terugkeerbesluit opgelegd, omdat hij niet uit eigen beweging Nederland heeft verlaten toen hij geen rechtmatig verblijf meer had in Nederland. Het inreisverbod is opgelegd op grond van artikel 66a, eerste lid, onder b, van de Vw 2000.
5. Eiser heeft geen gronden aangevoerd tegen het opleggen van het inreisverbod. Daarom zal in deze procedure enkel de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit worden getoetst.
Had de staatssecretaris moeten afzien van het opleggen van een terugkeerbesluit?
6. Eiser voert aan dat aan hem geen terugkeerbesluit opgelegd mocht worden nu hij voornemens was Nederland te verlaten en dit ook met stukken heeft onderbouwd.
6.1
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat hij op grond van artikel 62a, eerste lid, van de Vw 2000 gehouden was om een terugkeerbesluit op te leggen. In dit artikel is bepaald dat wanneer een vreemdeling – die geen gemeenschapsonderdaan is – niet of niet langer rechtmatig verblijf heeft in Nederland een terugkeerbesluit wordt opgelegd. Eiser had op het moment van uitreizen geen rechtmatig verblijf meer in Nederland. Het is niet gebleken dat eiser onder de genoemde uitzonderingen in dit artikel valt. Daarom bestond er voor de staatssecretaris geen ruimte om af te wijken van de uit de wet voortvloeiende verplichting om aan eiser een terugkeerbesluit op te leggen. Het feit dat eiser voornemens was om Nederland vrijwillig te verlaten, maakt dit niet anders nu dit niet één van de uitzonderingsmogelijkheden is die artikel 62, eerste lid, van de Vw 2000 geeft.
Heeft de staatssecretaris de hoorplicht geschonden?
7. Eiser voert aan dat het terugkeerbesluit niet opgelegd had mogen worden omdat hij niet is gehoord voordat het besluit is genomen.
7.1
Dit betoog slaagt niet. Uit het dossier blijkt dat eiser bij de grenscontrole een voornemen tot het opleggen van een terugkeerbesluit is overhandigd. Bij dit voornemen is een formulier bijgevoegd, waarin eiser bijzondere omstandigheden kon aanvoeren die reden zouden kunnen geven om van het opleggen van een terugkeerbesluit af te zien. Op dit formulier heeft eiser gezet dat die omstandigheden er niet waren en heeft hij ook aangekruist dat hij niet nader gehoord wenst te worden. De staatssecretaris stelt zich dus terecht op het standpunt dat hij de hoorplicht niet heeft geschonden.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het terugkeerbesluit en inreisverbod in stand blijven. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. T.J. Engberts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Deze maximale verblijfsduur blijkt uit artikel 3.3, eerste lid, onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000.