ECLI:NL:RBDHA:2024:2375
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid beroep inzake aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
In deze zaak heeft de eiser, vertegenwoordigd door mr. J. Eliya, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis voor zijn vrouw, Hanan Meari. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft op 21 februari 2024 uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris de mvv-aanvraag op 5 september 2022 heeft ontvangen en dat hij binnen 90 dagen op deze aanvraag had moeten beslissen. De staatssecretaris heeft echter de beslistermijn verlengd naar zes maanden. Dit betekent dat de staatssecretaris uiterlijk op 27 februari 2023 had moeten beslissen. De eiser heeft op 24 februari 2023 een ingebrekestelling ingediend, die door de staatssecretaris op 26 februari 2023 is ontvangen. De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling prematuur is ingediend, omdat de wettelijke beslistermijn op dat moment nog niet was verstreken.
Aangezien niet is voldaan aan de vereisten van artikel 6:12 van de Awb, oordeelt de rechtbank dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk, wat betekent dat de eiser niet in zijn verzoek wordt ontvangen. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.