ECLI:NL:RBDHA:2024:2390

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
09/207521-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting op balkon met psychische problematiek en terbeschikkingstelling

Op 27 februari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 17 augustus 2023 brand heeft gesticht op het balkon van zijn appartement in 's-Gravenhage. De verdachte, die lijdt aan schizofrenie, heeft door psychotische ontregeling niet in staat geweest zijn handelen te reguleren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten hem niet kunnen worden toegerekend en heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank heeft tevens terbeschikkingstelling met voorwaarden bevolen. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn toegewezen, waarbij de rechtbank oordeelde dat de schade een direct gevolg was van de brandstichting. De verdachte heeft meerdere vernielingen gepleegd, waaronder het vernielen van ruiten en een abri, en heeft deze feiten bekend. De rechtbank heeft de psychologische en psychiatrische rapportages van deskundigen gevolgd, die concludeerden dat de verdachte niet in staat was om de gevolgen van zijn handelen in te schatten door zijn psychische aandoening. De rechtbank heeft de tbs-maatregel opgelegd, met als doel de verdachte te behandelen en te begeleiden in een forensische setting, om het recidiverisico te verlagen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/207521-23, 09/166794-23 (ttz. gev.) en 09/206135-23 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 27 februari 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Haaglanden.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 13 februari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L. Kooijmans en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J.C. Herweijer naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
onder parketnummer 09/207521-23 (hierna: dagvaarding I)
hij op of omstreeks 17 augustus 2023 te ’s-Gravenhage opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandbaar materiaal/brandbare materialen, ten gevolge waarvan het appartement aan de [adres] geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten het appartement aan de [adres] en/of belendende appartementen van het appartementencomplex, en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor (zwaar) lichamelijk letsel voor een ander te weten de bewoners van het appartementencomplex aan de [adres] te duchten was;
onder parketnummer 09/166794-23 (hierna: dagvaarding II)
hij op of omstreeks 8 mei 2023 te Maasdijk, gemeente Westland, opzettelijk en wederrechtelijk één of meerdere ruit(en), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [verdachte] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
onder parketnummer 09/206135-23 (hierna: dagvaarding III)
hij op of omstreeks 16 augustus 2023 te 's-Gravenhage, opzettelijk en wederrechtelijk een abri, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van al het ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
De rechtbank zal voor de feiten ten laste gelegd bij dagvaarding II en III met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Verder heeft de raadsman van deze feiten geen vrijspraak bepleit.
Dagvaarding I
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het [kenmerk] , van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Den Haag-Zuid, (doorgenummerd pagina 1 t/m 59).
1. Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, opgemaakt op 18 augustus 2023, voor zover inhoudende (p. 21-29):
V: Ben je zelf nog uit huis geweest?
A: Ja nadat het gebeurde ging ik weg, maar daarvoor ben ik niet uit huis geweest. Toen ik weer thuiskwam zag ik dat het balkon zwart was.
V: Maar daarvoor ben je niet buitenshuis geweest?
A: Nee ik was op mijn balkon.
V: Je hebt gisteren tegen collega's gezegd dat je met een aansteker liep te spelen. Hoe laat was dat?
A: Tussen 2 en 4 uur.
V: Brandde er iets toen je wegging?
A: Ja er was wel rook. Ik zat wel een paar keer iets aan te steken. Ik weet dat ik snel weg wilde. Ik weet dat er nog iets smeulde. Ik heb bij het weggaan de voordeur opengelaten.
V: Hoe dacht jij dat de brand zou aflopen?
A: Ik was heel veel met dingen aansteken bezig. Alles wat in de buurt was, ook een veter.
2. Het aanvullend proces-verbaal van forensisch onderzoek woning ( [adres] ’s-Gravenhage), opgemaakt op 8 februari 2024, voor zover inhoudende (ongenummerd):
Aanvang onderzoek
Op maandag 21 augustus 2023 om 09:30 uur kwamen wij, naar aanleiding van een mogelijke brandstichting, voor een forensisch onderzoek aan op de locatie [adres] te 's-Gravenhage. Aldaar zou op donderdag 17 augustus 2023 omstreeks 16:00 uur brand zijn ontstaan op het balkon van de woning.
Ontstaansgebied
Aan de hand van de waargenomen bovenstaande brandverloopindicatoren kan gesteld worden dat de brand aan de buitenzijde van de woning op het balkon is ontstaan. Gezien de verkoling aan de buitenzijde van het balkondeur, de deels vervorming van de railing van het balkon, het loslaten van stucwerk en mate van inkoling aan binnenzijde verlaagd systeemplafond (bovenlicht balkondeur) is in die hoek van het balkon sprake geweest van een primaire brandhaard.
Op de balkondeur van de badkamer was ook een brandpatroon zichtbaar. Voornamelijk het schoongebrande deel en vervormde deel op deze deur wijst erop dat het daar ter plaatse sprake is van een brandhaard. Gezien de brandverloopindicatoren past dit beeld meer bij een tweede primaire brandhaard dan dat deze brandhaard was ontstaan als gevolg van radiatie/convectie of geleiding.
Brandoorzaak
Naar aanleiding van bovenstaande bevindingen kan als oorzaak van de brand gesteld worden dat de brand dat de brand was ontstaan:
Hypothese 1; het opzettelijk bijbrengen van open vuur in enigerlei vorm;
Hypothese 2; het achterlaten van open vuur in enigerlei vorm.
Gezien de bevindingen is er meer steun voor hypothese 1 dan hypothese 2.
Samengevat kan gesteld worden dat:
- op het balkon in de hoek tussen de balkondeur van de keuken en de glazen balkonafscherming een primaire brandhaard had gewoed;
- ter hoogte van de balkondeur van de badkamer op het balkon, een tweede brandhaard had gewoed;
- deze eerder als tweede primaire brandhaard aangeduid kan worden dan als secundaire brandhaard als gevolg van radiatie/convectie/geleiding;
- een technische oorzaak werd uitsloten;
- gezien de bevindingen, de hypothese opzettelijke brandstichting meer steun heeft dan de hypothese culpoze brandstichting;
- in deze casus een gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen te duchten was.
3. Het aanvullend proces-verbaal van bevindingen gevaarzetting, opgemaakt op 21 augustus 2023, voor zover inhoudende (ongenummerd):
Op maandag 21 augustus 2023 om 09:30 uur kwamen wij, naar aanleiding van een mogelijke brandstichting, voor een forensisch onderzoek aan op de locatie [adres] te 's-Gravenhage.
Brandonderzoek
Door ons werden op het balkon minimaal twee primaire brandhaarden waargenomen. Door ons werden gedurende het onderzoek geen ontsteking bronnen, vluchtige ontbrandbare vloeistoffen en of technische installaties/ aansluitingen op het balkon aangetroffen. Gezien de voorafgaande tactisch informatie is de brand zeer waarschijnlijk ontstaan door het al dan niet opzettelijk achterlaten van openvuur in enigerlei vorm.
Gemeen gevaar voor goederen
Zonder het ontdekken van de brand door omwonenden en het repressief optreden van de brandweer had de brand zich verder kunnen ontwikkelen, waarbij grotere schade aan (meerdere) woningen te verwachten was geweest. De gevel, kozijnen en deuren van tenminste drie woningen waren door de brand beschadigd/aangetast ten gevolge van roet/ hitte en vuur. Ten gevolge van de brand is tevens aan de binnenzijde van de woning [adres] schade ontstaan ten gevolge roet/ hitte en vuur.
Levensgevaar voor personen
Gezien de volgende feiten kan worden vastgesteld dat bij de brand direct levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was geweest:
- ten tijde van de brand waren er meerdere personen aanwezig in de boven-, onder- en naastgelegen woningen;
- het centrale portiek de enige aanwezige vluchtroute voor alle aan het portiek grenzende woningen betrof;
- in de woning en het centrale portiek geen brandpreventieve voorzieningen aanwezig waren, zoals rookmelders;
- door het ontbreken van deze preventieve voorzieningen directe omwonende afhankelijk waren van derden om gealarmeerd te worden omtrent de brand in de portiekflat;
- alle woningen van het portiekflat waren ontruimd door de brandweer in verband met de verspreiding van giftige rookgassen langs de gevel van de portiekflat en het centrale portiek;
- ten tijden van de brand ramen van boven- en naastgelegen woning geopend waren waardoor deze giftige rookgassen de woningen konden binnendringen;
- er voldoende brandstof (goederen) op het balkon aanwezig waren om de brand te onderhouden en/of verder te doen uitbreiden naar de binnenzijde van de woning en direct naast-/ bovengelegen woningen.
Dagvaarding II
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [kenmerk] , van de politie eenheid Den Haag (doorgenummerd pagina 1 t/m 29).
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 13 februari 2024;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [verdachte] , opgemaakt op 8 mei 2023 (p. 2-4).
Dagvaarding III
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [kenmerk] , van de politie eenheid Den Haag (doorgenummerd pagina 1 t/m 38).
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 13 februari 2024;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [naam] namens [slachtoffer 1] , opgemaakt op 17 augustus 2023 (p. 5-6).
3.4.
Bewijsoverweging ten aanzien van dagvaarding I
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af. Op 17 augustus 2023 is op het balkon behorend bij het appartement van de verdachte aan de [adres] te Den Haag brand ontstaan, doordat de verdachte daar met een aansteker meerdere voorwerpen in brand heeft gestoken. Deze voorwerpen brandden nog steeds toen de verdachte het appartement verliet, ten gevolge waarvan het vuur daarna is overgeslagen op andere voorwerpen. Uiteindelijk is een groot deel van het appartement uitgebrand. Hierdoor was gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten, namelijk de bewoners van de omringende appartementen in het complex.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij dacht dat hij het vuur had uitgemaakt toen hij de woning verliet. De raadsman heeft betoogd dat de verdachte niet met opzet brand heeft gesticht. De rechtbank volgt de raadsman hierin niet. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting wordt weersproken door zijn verklaring bij de politie, een dag na de brand. Toen heeft hij verklaard dat hij is weggelopen uit zijn woning terwijl er nog “iets” smeulde. Dit moeten ten minste twee voorwerpen zijn geweest, aangezien uit het forensische onderzoek is gebleken dat er twee primaire brandhaarden waren. Dat de verdachte dat niet zou hebben gemerkt en zelfs zou hebben gedacht dat hij het vuur had uitgemaakt, zoals hij ter zitting heeft verklaard, acht de rechtbank niet aannemelijk. De verdachte heeft dus meerdere voorwerpen aangestoken en is daarna weggaan, wetende dat deze nog brandden. Dat handelen van de verdachte duidt naar het oordeel van de rechtbank naar zijn uiterlijke verschijningsvorm op het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans op brandstichting. Daarmee is sprake van voorwaardelijk opzet.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Dagvaarding I
hij op 17 augustus 2023 te ’s-Gravenhage opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met brandbare materialen, ten gevolge waarvan het appartement aan de [adres] gedeeltelijk is verbrand terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten het appartement aan de [adres] en belendende appartementen van het appartementencomplex, en
- levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor ander
en,te weten de bewoners van het appartementencomplex aan de [adres] ,
te duchten was;
Dagvaarding II
hij op 8 mei 2023 te Maasdijk, gemeente Westland, opzettelijk en wederrechtelijk meerdere ruiten die aan [verdachte] toebehoorden heeft vernield;
Dagvaarding III
hij op 16 augustus 2023 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een abri die aan [slachtoffer 1] toebehoorde heeft vernield.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte niet strafbaar is en gevorderd dat hij wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte niet strafbaar is en wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft voor de beantwoording van de vraag of de verdachte strafbaar is, acht geslagen op de Pro Justitia dubbelrapportage van 21 november 2023, bestaande uit een psychologisch onderzoek van GZ- [psycholoog] en een psychiatrisch onderzoek van [psychiater] .
De psycholoog rapporteert dat de verdachte een kwetsbare, spanningsgevoelige man is, bij wie sprake is van chronische pathologie die ook aanwezig was ten tijde van de bewezen verklaarde brandstichting. De pathologie heeft de verdachte zijn vaardigheden en algemene functioneren gedurende zijn leven op diverse gebieden negatief beïnvloed en beperkt. Zo beschikt hij over beperkte copingvaardigheden, een geringe draagkracht en is hij kwetsbaar om onder druk (bij het wegvallen van structuur, overzicht of controle) desorganisatie te ervaren waarbij hij niet meer in staat is om hier zelfstandig adequaat mee om te gaan. Middelengebruik dient als inadequate coping en is een verslaving die de verdachte niet blijkt te kunnen stoppen. Vanwege een beperkt probleeminzicht, staakt de verdachte het medicatiegebruik waardoor er sprake is van recidiverende psychotische klachten die leiden tot een psychotische ontregeling/psychose. Tijdens een psychotische ontregeling hoort de verdachte stemmen, heeft hij wanen en is hij niet meer in staat onderscheid te maken tussen wat echt is en wat niet.
Ten tijde van de brandstichting lijkt er langer durend sprake van een ernstige psychotische ontregeling waarin de verdachte stemmen zou horen, waarvan hij dacht dat het zijn buren waren. Hij voelde zich nauwlettend in de gaten gehouden, onder druk gezet en was niet in staat om hier op een adequate manier mee om te gaan door bijvoorbeeld hulpverlening in te schakelen of medicatie in te nemen. Waarschijnlijk hebben onder andere het overlijden van zijn huisgenoot in maart 2023 en zijn beperkte financiële middelen ervoor gezorgd dat de reeds aanwezige spanningen verder opliepen. Dit lijkt ertoe te hebben geleid dat de verdachte vanwege de grote onrust in zijn hoofd, over is gegaan tot meerdere vernielingen waarbij hij impulsief en agressief gedrag zou hebben vertoond, zonder stil te staan bij de gevolgen van zijn gedrag. De psychose had een directe en bepalende invloed op zijn handelen, waarbij de verdachte de grip op zijn gedrag leek te zijn verloren. Vanwege de psychotische ontregeling en een verstoord realiteitsbesef was de verdachte onvoldoende in staat om de gevolgen van zijn handelen in te kunnen schatten en zijn handelen nog te kunnen sturen.
Er was sprake van doorwerking van de geconstateerde pathologie in de brandstichting. De verdachte is in zijn handelen en gedragsalternatieven ernstig beperkt door de aanwezige psychose in combinatie met beperkt ontwikkelde (coping)vaardigheden en problematisch middelengebruik. Dit zorgt ervoor dat de verdachte op dergelijke momenten onvoldoende in staat is om zijn handelen en zijn gedrag te reguleren. Het middelengebruik en de daarmee gepaarde dagelijkse verslaving, ondersteunt de verdachte niet in het vermogen om zijn gedrag te kunnen overzien en te reguleren. Het beïnvloedt hem eerder negatief, omdat het de reeds aanwezige psychose versterkt en de controle op zijn gedrag verder doet afnemen. Hoewel de verdachte weet dat middelengebruik een destabiliserend effect op zijn psychische gesteldheid heeft, lukt het hem niet dit te staken vanwege de langdurige verslaving. Gedurende zijn leven lukt het de verdachte onvoldoende om te leren van de ‘fouten’ die hij heeft gemaakt en zijn gedrag bij te sturen. Ook zonder middelengebruik zou de psychose, die al enige tijd voor een disfunctioneren zorgde, nog steeds aanwezig zijn geweest doordat de verdachte niet medicatietrouw was.
De psycholoog adviseert de brandstichting in het geheel niet toe te rekenen aan de verdachte.
De psychiater concludeert eveneens dat er bij de verdachte sprake is van schizofrenie
.Er is sprake van een jarenlange periode waarin er in wisselende mate sprake is geweest van psychotische klachten bestaande uit akoestische hallucinaties, paranoïde wanen en betrekkingswanen, waarbij de verdachte achterdocht ervaart richting derden, onder wie familie, vrienden en behandelaren. Ten tijde en ook in de periode voorafgaande aan de bewezen verklaarde brandstichting was er sprake van schizofrenie. In de periode rond de brandstichting was dermate sprake van ernstige psychotische ontregeling dat de verdachte niet in staat is geweest zijn handelen en gedrag te reguleren. Op de dag van de brandstichting vertoonde de verdachte inadequaat en gedesorganiseerd gedrag, waaronder het snijden van koperdraadjes uit zijn computer. Er waren betrekkingswanen aanwezig. De dag voor de brandstichting heeft de verdachte uit wanhoop de ruiten van een bushokje vernield, vanwege de onrust in zijn hoofd. De verdachte was niet therapietrouw en gebruikte cannabis. Concluderend waren er ernstige oordeel- en kritiekstoornissen aanwezig en er was sprake van een ernstig gestoord realiteitsbesef, naast de negatieve symptomen zoals verminderde concentratie en iniatiefloosheid. Vanwege gebrek aan ziekte-inzicht, kan het staken van antipsychotica hem niet worden aangerekend. Vanuit het ernstig psychiatrisch toestandsbeeld was de verdachte niet in staat stil te staan bij de consequenties van zijn handelen met betrekking tot de brandstichting.
De verdachte gebruikte in de periode rondom de brandstichting in ieder geval cannabis. Hij lijkt zich niet bewust te zijn geweest dat het gebruik van deze middelen een mogelijke negatieve invloed op zijn psychisch functioneren zou kunnen hebben, vanwege het gebrek aan ziekte-inzicht.
De psychiater adviseert de brandstichting in het geheel niet toe te rekenen aan de verdachte.
De rechtbank maakt de conclusies van deze gedragsdeskundigen tot de hare en legt deze aan haar oordeel over de strafbaarheid van de verdachte ten grondslag. Zij komt op basis daarvan tot het oordeel dat het bewezen verklaarde niet aan de verdachte kan worden toegerekend. Hoewel de adviezen van de deskundigen strikt genomen alleen zien op de bewezen verklaarde brandstichting, acht de rechtbank ook de bewezen verklaarde vernielingen (van een abri de dag voor de brandstichting, en van een ruit in de woning van zijn ouders, drie maanden eerder) niet toerekenbaar aan de verdachte. Zij neemt daartoe in aanmerking dat de psychopathologie van de verdachte chronisch van aard is en dat hij al langere tijd ontregeld was. Ook neemt zij in aanmerking wat de verdachte zelf heeft verklaard over hoe hij tot de vernielingen is gekomen (de abri heeft hij vernield omdat hij door de stemmen in zijn hoofd “de rust niet meer kon pakken in zijn hoofd”; de ruit heeft hij vernield uit frustratie omdat hij “dingen niet goed heeft kunnen verwerken”). De rechtbank acht het aannemelijk dat de psychopathologie op dezelfde wijze als in de brandstichting heeft doorgewerkt in de vernielingen.
De verdachte is daarom niet strafbaar en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.De oplegging van een maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna ook tbs of tbs-maatregel) wordt opgelegd, met de voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de tbs-maatregel op te leggen met de voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft brand gesticht op het balkon van zijn appartement, waardoor zijn appartement deels is afgebrand. Omdat dit feit de verdachte niet kan worden toegerekend, kan hem daarvoor geen straf worden opgelegd. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of aanleiding bestaat om aan de verdachte een maatregel op te leggen, meer in het bijzonder de maatregel van terbeschikkingstelling. Bij de beantwoording van die vraag heeft de rechtbank wederom acht geslagen op de hiervoor vermelde gedragsdeskundige rapportages.
Zowel de psycholoog als psychiater concludeert dat er bij de verdachte sprake is van een hoog recidiverisico. Zij zijn van mening dat de verdachte intensieve begeleiding en ondersteuning behoeft om stabiel en psychosevrij te kunnen functioneren. Hierbij is hij afhankelijk van extern geboden structuur en toezicht om het hoge recidiverisico te kunnen managen. De ambulante zorg die hij al enige tijd krijgt, is onvoldoende gebleken om het recidiverisico terug te dringen, waardoor een intensivering van zorg en toezicht noodzakelijk wordt geacht. Hierbij is het vooral belangrijk dat goed wordt gemonitord of de verdachte medicatietrouw is en dat er zicht blijft op het middelengebruik.
Geadviseerd wordt de behandeling te starten in een forensische instelling, zoals een FPA. Afhankelijk van het verloop van deze klinische behandeling, dient er rekening te worden gehouden met een vervolg binnen begeleid wonen met ambulante behandeling en reclasseringstoezicht. Zo kan hem een stevig kader geboden worden waarbinnen hij de mogelijkheid krijgt om zijn vaardigheden uit te breiden en te leren omgaan met zijn structurele beperkingen.
Behandeling en begeleiding binnen een zorgmachtiging wordt door de psycholoog en de psychiater niet passend gevonden. Binnen een zorgmachtiging is er onvoldoende aandacht voor de forensische risico's en is de duur beperkt tot zes maanden, waarbij verlenging van een zorgmachtiging alleen kan worden verleend indien er geen mogelijkheden van zorg zijn binnen een vrijwillig kader. Een zorgmachtiging biedt daardoor geen continuïteit van behandeling en het forensische vangnet binnen een zorgmachtiging is beperkt. De inschatting is dat behandeling en begeleiding binnen dit kader onvoldoende lang en intensief zal zijn om het recidiverisico voldoende te verlagen.
Zowel de psycholoog als de psychiater acht tbs met voorwaarden het meest passend, omdat er binnen dit kader voldoende externe structuur, controle en toezicht aanwezig is om het hoge recidiverisico te kunnen managen en terug te brengen, waarin stapsgewijs en verantwoord kan worden toegewerkt naar een stabiele woonsituatie en resocialisatie.
De psycholoog en de psychiater achten de mate van beveiliging van tbs met dwangverpleging vanuit gedragsdeskundig oogpunt niet nodig, omdat het recidiverisico binnen een tbs met voorwaarden afdoende kan worden teruggedrongen. De verdachte heeft aangegeven open te staan voor behandeling met antipsychotica en hij heeft meer openheid gegeven over zijn belevingswereld. In detentie is hij psychiatrisch gestabiliseerd en heeft hij meer probleembesef ontwikkeld. Gezien de huidige motivatie van de verdachte voor behandeling is de verwachting dat hij zich zal inzetten om zich aan de gestelde voorwaarden te houden en de inschatting is dat hij daartoe in staat is.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport van de reclassering van 19 december 2023. Daarin heeft de reclassering de conclusies van de psycholoog en psychiater gevolgd en geconcludeerd dat sprake is van psychische en middelenproblematiek. De verdachte kent een uitgebreide hulpverleningsgeschiedenis en werd in het verleden zowel ambulant als klinisch behandeld. De laatste drie jaar stond hij onder behandeling van GGZ Parnassia in Den Haag, maar begin 2023 is hij op eigen initiatief gestopt met medicatie. Hierdoor, mede in combinatie met toenemend middelengebruik, is sprake geweest van een terugval ten gevolge waarvan de strafbare feiten zijn gepleegd. De reclassering schat in dat er sprake is van een hoog recidiverisico. De verdachte geeft bij de reclassering enige blijk van inzicht in zijn problematiek en ziet de meerwaarde van behandeling in. De reclassering adviseert in navolging van de psycholoog en de psychiater een tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen, met een start in een klinische forensische omgeving.
De verdachte heeft ook ter terechtzitting blijk gegeven van inzicht in zijn problematiek en heeft verklaard dat de brandstichting hem zodanig heeft doen schrikken dat hij nu doordrongen is van de noodzaak medicatietrouw te blijven. Hij heeft zich bereid verklaard te houden aan alle door de reclassering geadviseerde voorwaarden, zoals geformuleerd in voormeld rapport.
De rechtbank is van oordeel dat aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van een tbs-maatregel is voldaan. Er is sprake van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf is gesteld van vier jaren of meer. Voorts bestonden bij de verdachte tijdens het begaan van dat misdrijf ziekelijke stoornissen van de geestvermogens. Bovendien eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld. Uit de hiervoor aangehaalde rapportage blijkt immers dat er bij de verdachte sprake is van een hoog risico op recidive, dat intensieve behandeling nodig is om dat risico te verlagen en dat die behandeling niet in een ander kader dan tbs kan plaatsvinden.
De rechtbank zal dan ook de tbs-maatregel opleggen. Zij zal daarbij de door de reclassering genoemde geadviseerde voorwaarden stellen.
De rechtbank merkt op dat zij de tbs oplegt ter zake van een misdrijf dat gevaar veroorzaakte voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen in de zin van artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Gelet op de noodzaak van behandeling en het gevaar op herhaling, beveelt de rechtbank dat de tbs met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen

7.1.
De vorderingen
Ten aanzien van dagvaarding I heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 500,- aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade.
Ten aanzien van dagvaarding III heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 548,38, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit aan materiële schade.
7.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering en dat de vordering van [slachtoffer 1] volledig moet worden toegewezen.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op hetzelfde standpunt gesteld als de officier van justitie.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [slachtoffer 2]
Ten aanzien van de materiële schadepost van € 500,- overweegt de rechtbank als volgt. Uit het dossier, het onderzoek ter terechtzitting en de vordering blijkt dat de benadeelde partij kleding op haar balkon te drogen had hangen, terwijl op het bovengelegen balkon brand was ontstaan ten gevolge van de door verdachte gepleegde brandstichting. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende komen vast te staan dat de kledingstukken daardoor beschadigd zijn geraakt, om welke kledingstukken het gaat en wat de daarmee gepaard gaande schade is. De rechtbank zal de gevorderde materiële dan ook schadevergoeding toewijzen, omdat de schade een direct gevolg is van het door de verdachte gepleegde strafbare feit.
De benadeelde partij heeft tevens – naar de rechtbank begrijpt: namens haar negenjarige zoontje – immateriële schade gevorderd ter hoogte van € 500,-. Daartoe heeft zij aangevoerd dat haar zoontje van de brand enorm geschrokken is, niet meer alleen thuis durft te zijn en dat de huisarts hem heeft doorverwezen naar trauma-therapie. De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de bewezen verklaarde brandstichting – in een appartementengebouw, midden op de dag, terwijl daar ook andere bewoners aanwezig zijn, onder wie kinderen – meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek, kan worden aangenomen. Het gevorderde bedrag komt de rechtbank daarbij niet onbillijk voor. De rechtbank zal dus ook de gevorderde immateriële schadevergoeding toewijzen.
Dit brengt met zich mee dat de vordering tot schadevergoeding volledig zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 augustus 2023.
De vordering van [slachtoffer 1]
Uit het dossier, het onderzoek ter terechtzitting en de vordering blijkt dat [slachtoffer 1] materiële schade heeft geleden ter hoogte van € 548,35, als direct gevolg van de door verdachte gepleegde vernieling van de abri. De rechtbank zal de gevorderde schadevergoeding dan ook volledig toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 augustus 2023.
7.5.
Schadevergoedingsmaatregel
Zoals hiervoor is overwogen, is de verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door de bewezen verklaarde feiten is toegebracht. Artikel 36f, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht maakt het mogelijk om ook ingeval een verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging en aan hem de tbs-maatregel wordt opgelegd, de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een geldsom ten behoeve van een slachtoffer (de zogeheten schadevergoedingsmaatregel). De rechtbank zal daartoe in dit geval ook overgaan. Zij acht het niet wenselijk dat de benadeelde partijen zelf worden belast met de incasso van de aan hen toegewezen schadevergoeding. Door oplegging van de schadevergoedingsmaatregel zal de Staat dat voor hen doen. Dat geldt – anders dan de officier van justitie heeft gevorderd – ook voor de benadeelde partij [slachtoffer 1] De wetgever heeft het bereik van de schadevergoedingsmaatregel niet beperkt tot natuurlijke personen, terwijl de rechtbank geen redenen ziet om in zoverre van oplegging van de schadevergoedingsmaatregel af te zien. De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen ter hoogte van de door haar toe te wijzen bedragen, steeds vermeerderd met de wettelijke rente daarover tot aan de dag waarop de vordering geheel is voldaan.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I, II en III ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5. bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
ten aanzien van dagvaarding II:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort vernielen;
ten aanzien van dagvaarding III:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort vernielen;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde
niet strafbaar en ontslaat de verdachte ter zake van alle rechtsvervolging;
gelast de
terbeschikkingstelling van de verdachte en stelt daarbij de volgende voorwaarden:
1. de veroordeelde maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
2. de veroordeelde werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
  • de veroordeelde meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
  • de veroordeelde laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van veroordeelde vast te stellen;
  • de veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
  • de veroordeelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
  • de veroordeelde werkt mee aan huisbezoeken;
  • de veroordeelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
  • de veroordeelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
  • de veroordeelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met veroordeelde, als dat van belang is voor het toezicht;
3. als de reclassering dat nodig vindt en de veroordeelde daarmee instemt, kan de veroordeelde voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of de veroordeelde deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar;
4. de veroordeelde gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden zonder toestemming van de reclassering;
5. de veroordeelde laat zich opnemen in een Forensisch Psychiatrische Kliniek of een Forensische Psychiatrische Afdeling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de behandelaren en reclassering dat nodig vinden. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
6. de veroordeelde laat zich na een klinische behandeling behandelen door het Ambulant Centrum van Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
7. de veroordeelde verblijft na het afronden van zijn klinische behandeling in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
8. de veroordeelde gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
9. de veroordeelde gebruikt geen alcohol en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
10. de veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van dagbesteding met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden
dadelijk uitvoerbaaris;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 1.000,-, bestaande uit € 500,- materiële schade en € 500,- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 augustus 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 548,35, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 augustus 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen ten behoeve van [slachtoffer 2] een bedrag van € 1.000,- bestaande uit € 500,- materiële schade en € 500,- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 augustus 2023 tot aan de dag der algehele betaling;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 20 dagen, waarbij de toepassing van gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen ten behoeve van [slachtoffer 2] een bedrag van € 548,35 bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 augustus 2023 tot aan de dag der algehele betaling;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 10 dagen, waarbij de toepassing van gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.F.R. de Rooij, voorzitter,
mr. B.W. Mulder, rechter,
mr. R.J. Wortelboer, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. den Besten, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 februari 2024.