6.1.Verder voert eiseres 1 aan dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De Haagse Orde van Advocaten (Haagse Orde) heeft uitdrukkelijk laten weten dat zij nog één jaar zou hebben voordat de driejaarstermijn zou verstrijken, en dat pas in 2023 een nieuw verzoek zou worden gestuurd voor opgaaf van vlieguren. Zij mocht erop vertrouwen dat de Haagse Orde de eigen administratie goed op orde heeft. Pas nadat zij zelf - omdat zij niet zeker wist of het bericht van de Haagse Orde wel klopte - de eigen administratie controleerde en de Haagse Orde berichtte dat de driejaarstermijn eigenlijk in 2022 al zou aflopen, heeft de Haagse Orde laten weten dat in dat geval inderdaad toch een vrijstelling zou moeten worden aangevraagd. Vervolgens heeft zij vrijwel meteen het verzoek ingediend. Door de Haagse Orde is ook het vertrouwen gewekt dat het verzoek inhoudelijk in behandeling zou worden genomen. Op geen enkele manier is aangegeven dat een verzoek om vrijstelling hoe dan ook te laat zou zijn. Dat is voor het eerst pas maanden later en door de behandelaars in bezwaar opgebracht. Door in het eerste besluit in primo een geldig materieel oordeel te geven heeft verweerder het recht verspeeld zich later nog op termijnoverschrijding te kunnen beroepen. Het staat ook op gespannen voet met de rechtszekerheid als maanden na dato nog -zonder materieelrechtelijke aanleiding- zou kunnen worden geoordeeld dat een aanvraag alsnog om formele redenen buiten behandeling dient te worden gelaten, terwijl er al een procedure loopt over de inhoudelijke beoordeling. Verweerder heeft bovendien in strijd met het reformatio in peius-verbod gehandeld, althans onzorgvuldig en in strijd met de rechtszekerheid en het vertrouwensbeginsel. Door deze gang van zaken is eiseres 1 immers in een nadeliger positie gebracht dan die waarin zij vóór het indienen van haar bezwaargronden verkeerde.
7. De rechtbank is van oordeel dat uit de tekst van artikel 4.14, derde lid, van de Voda duidelijk blijkt dat het verzoek om vrijstelling uiterlijk acht weken vóór het verstrijken van de periode van drie jaar moet worden ingediend. In de tekst van dit artikel of de toelichting staat weliswaar geen consequentie beschreven van een te late indiening van het verzoek, maar uit de context volgt wel dat het gevolg moet zijn dat de aanvraag niet inhoudelijk wordt behandeld. Na afloop van de driejaarstermijn moet er namelijk duidelijkheid bestaan over het al dan niet voldoen aan de praktijkeisen. Met de termijn van acht weken heeft verweerder een redelijke termijn om het verzoek te beoordelen, vóór het aflopen van de driejaarstermijn. Zoals verweerder stelt betekent overschrijding dat er onzekerheid bestaat over het al dan niet voldoen aan de praktijkeisen om als cassatieadvocaat te mogen optreden. Dat is onwenselijk, gelet op het belang van de kwaliteit van advocaten in burgerlijke zaken bij de Hoge Raad. Omdat eiseres 1 het verzoek minder dan acht weken vóór het verstrijken van de periode van drie jaar heeft ingediend, is het dus te laat ingediend.
8. De rechtbank is verder van oordeel dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Verweerder stelt namelijk terecht dat het de eigen verantwoordelijkheid is van eiseres 1 om het aantal zaken bij de Hoge Raad bij te houden en te weten wanneer de driejaarstermijn is aangevangen, dan wel eindigt. Dat de Haagse Orde altijd vóór het verstrijken van de termijn navraag doet naar het aantal afgedane zaken, en in dit geval verwarring heeft veroorzaakt over het einde van de driejaarstermijn, doet daar niet aan af. Overigens is de lokale raad van het arrondissement Den Haag een ander bestuursorgaan dan verweerder in deze procedure. Alleen al hierom kan er geen sprake zijn van een door verweerder gerechtvaardigd gewekt vertrouwen dat het verzoek inhoudelijk beoordeeld zou worden.
9. De rechtbank is tot slot van oordeel dat eiseres 1 niet in een nadeligere positie is gebracht door het indienen van haar bezwaarschrift. Haar verzoek is in beide gevallen afgewezen. Van strijd met het verbod van reformatio in peius is dan ook geen sprake. Verweerder stelt terecht dat er geen rechtsregel aan in de weg staat dat verweerder in het kader van de volledige heroverweging in bezwaar alsnog tegenwerpt dat het verzoek te laat is ingediend.
10. Aangezien eiseres 1 haar verzoek niet op tijd heeft ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, heeft verweerder het verzoek om een vrijstelling terecht om die reden afgewezen. De rechtbank komt daarom niet toe aan de beroepsgronden die zien op de (inhoudelijke) vraag of zij vrijstelling had moeten krijgen. Mogelijk kan in het kader van een verzoek van de Haagse Orde om doorhaling aan de Raad van Discipline aan de orde komen of het, gelet op het aantal cassatiezaken en het specialisme van eiseres 1, voor haar überhaupt wel mogelijk is (geweest) om het benodigde aantal zaken te doen in de relevante periode. Ook kan zij in dat kader mogelijk naar voren brengen dat het onwenselijk is dat een zeer ervaren advocaat geen cassatiezaken meer kan doen en dat dit juist niet is wat de wetgever wilde. Ter zitting heeft verweerder overigens toegelicht dat bij de beoordeling door de Raad van Discipline sprake is van een ex-nunc toetsing, zodat wordt gekeken naar een andere periode. Mogelijk voldoet eiseres 1 op dat moment wel aan de eisen.