In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekers, bestaande uit meerdere personen, hadden een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op basis van niet-tijdelijke humanitaire gronden, onder de 'Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen'. De aanvraag was eerder afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Na een aantal beslissingen en beroepsprocedures, waaronder een eerdere uitspraak van de rechtbank op 6 april 2021, hebben verzoekers opnieuw beroep ingesteld tegen een recent besluit van de Staatssecretaris. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen mogelijkheid meer is voor een voorlopige voorziening, aangezien de rechtbank al op het beroep had beslist in een andere zaak (NL21.12049) op 8 februari 2024. Hierdoor werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Desondanks heeft de voorzieningenrechter de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers, vastgesteld op € 875,-, ter compensatie voor de gemaakte kosten in verband met het verzoek om voorlopige voorziening. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.