ECLI:NL:RBDHA:2024:2530

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
NL24.845
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en overdracht aan Zwitserland onder de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 28 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 3 januari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd dat Zwitserland zich niet aan zijn internationale verplichtingen houdt. De rechtbank wijst erop dat de enkele stelling van eiser dat hij geen opvang zal krijgen in Zwitserland niet voldoende is om het besluit van de staatssecretaris te weerleggen.

De rechtbank legt uit dat de Dublinverordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland op 14 december 2023 een verzoek om terugname gedaan aan Zwitserland, dat op 15 december 2023 is aanvaard. Eiser heeft aangevoerd dat hij bij overdracht aan Zwitserland een risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM, maar de rechtbank concludeert dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen opvang zal krijgen. De rechtbank benadrukt dat Zwitserland, net als Nederland, gebonden is aan het EVRM en het Vluchtelingenverdrag.

De rechtbank komt tot de conclusie dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd niet voldoende bijzonder zijn om van de overdracht aan Zwitserland af te zien. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij kan worden overgedragen aan Zwitserland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.845

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. D. de Vries),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 3 januari 2024 niet in behandeling genomen omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Uit de bepalingen van de Overeenkomst tussen Zwitserland met de Europese Gemeenschap [1] volgt dat Zwitserland de bepalingen van de Dublinverordening uitvoert en dat de bepalingen van deze verordening tussen Zwitserland en de lidstaten van de Europese Unie van toepassing zijn. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland op 14 december 2023 bij Zwitserland een verzoek om terugname gedaan. Zwitserland heeft dit verzoek op 15 december 2023 op grond van artikel 18, eerste lid en onder d, van de Dublinverordening aanvaard.
Mag de staatssecretaris uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij bij overdracht aan Zwitserland een risico loopt op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [3] nu hij hoogstwaarschijnlijk geen opvang zal krijgen in Zwitserland. Eiser stelt dat de staatssecretaris eiser in de Nederlandse asielprocedure had moeten opnemen. Eiser geeft aan dat hij onvriendelijk werd behandeld in Zwitserland, dat ze daar onmenselijk zijn en dat eiser bang is voor racisme. Eiser wijst op het arrest van het EHRM van 21 januari 2011, M.S.S. tegen België en Griekenland [4] en op een uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank zittingsplaats Zwolle van 2 april 2013 [5] . Deze uitspraak benadrukt dat het van belang is om in een Dublinzaak het individuele verhaal van de vreemdeling, diens ervaringen in de andere lidstaat, mee te nemen in de besluitvorming. Eiser stelt dat de staatssecretaris onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de wijze waarop Zwitserland asielzoekers (niet) huisvest. Het EHRM heeft in het eerdergenoemde arrest geoordeeld dat het onthouden van opvang aan asielzoekers, die een kwetsbare groep in de samenleving vormen, schending van artikel 3 van het EVRM kan opleveren.
6. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de staatssecretaris er in het algemeen van uitgaan dat Zwitserland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hiervoor geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. [6]
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij in Zwitserland geen opvang zal krijgen. Zwitserland is net als Nederland partij bij het EVRM en bij het Vluchtelingenverdrag en is ook gebonden aan de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. Eiser heeft geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat Zwitserland zich ten opzichte van hem niet aan zijn internationale verplichtingen houdt of dat er in Zwitserland sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure of opvangvoorzieningen. De enkele niet onderbouwde stelling van eiser dat hij hoogstwaarschijnlijk geen opvang zal krijgen leidt de rechtbank gelet op het voorgaande niet tot een ander oordeel. Ook overigens volgt uit het hetgeen eiser heeft aangevoerd niet dat de asielprocedure en de opvang van asielzoekers in Zwitserland niet aan de daaraan te stellen eisen voldoen. Zwitserland heeft met het claimakkoord gegarandeerd dat zij het asielverzoek van eiser in behandeling zullen nemen. Mocht eiser problemen ondervinden met de opvang of in de asielprocedure dan dient hij zich te wenden tot de (hogere) Zwitserse autoriteiten. Dit geldt eveneens voor de door eiser gestelde onvriendelijke behandeling die eiser in Zwitserland heeft ervaren of indien eiser te maken krijgt met racisme. Niet is gebleken dat zij eiser niet kunnen of willen helpen, of dat klagen bij voorbaat zinloos is. De rechtbank concludeert dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van structurele tekortkomingen die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken om tot schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest te concluderen. De staatssecretaris heeft het bestreden besluit voldoende gemotiveerd.
Had de staatssecretaris de asielaanvraag onverplicht aan zich moeten trekken?
8. Uitgaande van de terughoudende toetsing is de rechtbank verder van oordeel dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding geeft om zijn verzoek om internationale bescherming met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd niet voldoende bijzonder zijn om van de overdracht aan Zwitserland af te zien vanwege een onevenredige hardheid.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser mag worden overgedragen aan Zwitserland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Bij besluit 2008/147/EG van 28 januari 2008 heeft de Raad van de Europese Unie de Overeenkomst namens de Europese Gemeenschap goedgekeurd.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
5.AWB 13/5568.
6.Zie hiervoor het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Jawo van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218).