ECLI:NL:RBDHA:2024:2574

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
C/09/633673 / FA RK 22-5238
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring voor recht inzake verval en verjaring van alimentatieverplichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van de man, die verzocht om te verklaren dat het recht op een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw is vervallen en dat de vordering ter zake van deze bijdrage is verjaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen van 1973 tot 2003 gehuwd zijn geweest en dat er eerder beschikkingen zijn geweest met betrekking tot alimentatie. De rechtbank heeft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter beoordeeld aan de hand van de Europese Alimentatieverordening en geconcludeerd dat de man niet in de Verenigde Staten een procedure kan voeren, waardoor de Nederlandse rechter bevoegd is. De rechtbank heeft ook het toepasselijke recht vastgesteld, waarbij Nederlands recht van toepassing is op de alimentatieverplichtingen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw niet heeft aangetoond dat zij de verjaringstermijn tijdig heeft gestuit, waardoor de vorderingen van de vrouw zijn verjaard. De rechtbank heeft de verzoeken van de man toegewezen en bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 22-5238
Zaaknummer: C/09/633673
Datum beschikking: 29 februari 2024

Alimentatie

Beschikking op het op 21 juli 2022 ingekomen verzoek van:

[man] ,

(blijkens de Basisregistratie Personen geheten: [naam basisregistratie] )
de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. M.M. Menheere te ‘s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[vrouw] ,

de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] (Verenigde Staten van Amerika),
advocaat: mr. L.E. Leunissen te ‘s-Gravenhage.

[dochter] ,

de dochter van partijen,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres in de Verenigde Staten van Amerika.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift;
- de brief van 22 mei 2023, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
- het bericht van 25 mei 2023, met bijlage, van de vrouw;
- het F9-formulier van 22 januari 2024, met bijlagen, van de man;
- het F9-formulier van 22 januari 2024, met bijlagen, van de vrouw.
Op 1 februari 2024 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man, bijgestaan door zijn advocaat en in aanwezigheid van een tolk M. Fayez, de vrouw (middels videoverbinding), bijgestaan door haar advocaat en in aanwezigheid van een tolk P. Molenaar (ook middels videoverbinding). [dochter] is – hoewel behoorlijk opgeroepen – niet op de zitting verschenen. Van de zijde van de man zijn pleitnotities overgelegd.

Feiten

- Partijen zijn gehuwd geweest van [huwelijksdag 1] 1973 tot [huwelijksdag 2] 2003.
- Bij beschikking van deze rechtbank van 10 september 2001 heeft de rechtbank bepaald dat zij op de voorliggende verzoeken tot kinder- en partneralimentatie Nederlands recht zal toepassen en de behandeling van die verzoeken voor het overige aangehouden.
- Bij beschikking van deze rechtbank van 3 december 2001 is de kinderalimentatie ten behoeve van het destijds minderjarig kind van partijen, [dochter] , geboren op [geboortedag] 1985 te [woonplaats 3] , [staat] (USA) bepaald op
f1.000,-- per maand en de partneralimentatie ten behoeve van de vrouw op
f5.950,-- per maand.
- Bij beschikking van 12 februari 2003 is genoemde beschikking van 3 december 2001 bekrachtigd door het gerechtshof te ’s-Gravenhage.
- Bij beschikking van deze rechtbank van 27 november 2007 is de partneralimentatie met ingang van 19 september 2007 op nihil bepaald.
- De man heeft de Amerikaanse en Italiaanse nationaliteit en de vrouw heeft de Amerikaanse nationaliteit.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de man luidt te verklaren voor recht:
  • dat het recht op een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw op grond van de beschikking van de arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage van 19 november 2007 per 19 september 2007 is vervallen/geëindigd;
  • dat de vordering ter zake de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw, die door de in kracht van gewijsde gegane beschikking van de arrondissementsrechtbank te ’sGravenhage van 19 november 2007 is vervallen/geëindigd, over de periode 21 maart 2003 tot en met 19 september 2007 is verjaard;
  • dat het recht op een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van der partijen (toen) minderjarige kind, vanwege het bereiken van het 21e levensjaar op [geboortedag] 2006 is vervallen/geëindigd per [geboortedag] 2006;
  • dat de vordering ter zake de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de (toen) minderjarige dochter van partijen ( [dochter] , geboren op [geboortedag] 1985), over de periode 21 maart 2003 tot en met [geboortedag] 2006 is verjaard;
  • dat de achterstand betreffende beide alimentatieverplichtingen, op grond van en voortvloeiend uit de beschikking van de arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage van 3 december 2001, te stellen is op nihil,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw heeft voor alle weren de rechtbank verzocht zich onbevoegd te verklaren en indien de rechtbank zich niet onbevoegd verklaart de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, althans deze af te wijzen, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.

Beoordeling

Rechtsmacht
De bevoegdheid van de Nederlandse rechter wordt getoetst aan de bepalingen van de Europese Alimentatieverordening (Verordening (EG) 4/2009 van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijk recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen), (hierna: AlimentatieVo).
De Nederlandse rechter komt geen rechtsmacht toe op grond van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de AlimentatieVo.
Artikel 7 van de AlimentatieVo bepaalt het volgende:
Indien geen enkel gerecht van een lidstaat op grond van de artikelen 3, 4, 5 en 6 bevoegd is, kunnen de gerechten van een lidstaat in uitzonderingsgevallen kennis nemen van een geschil indien in een derde staat waarmee het geschil nauw verbonden is, redelijkerwijs geen procedure aanhangig kan worden gemaakt of gevoerd, of een procedure daar onmogelijk blijkt. Het geschil moet voldoende nauw verbonden zijn met de lidstaat waar de zaak aanhangig wordt gemaakt.
Artikel 7 creëert hiermee een noodbevoegdheid die in uitzonderingsgevallen kan worden toegepast. Bij toepassing van dit artikel moet de benodigde terughoudendheid in acht worden genomen. Een van de voorwaarden voor deze noodbevoegdheid is dat in een derde staat waarmee het geschil nauw is verbonden geen procedure kan worden gevoerd of dat de procedure juridisch of feitelijk onmogelijk blijkt.
De vrouw heeft in de Verenigde Staten twee procedures aangespannen, waarbij zij heeft gevraagd om executie van een Nederlandse beschikking, een zogenoemde Out of State Order.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat de Amerikaanse rechter en de Amerikaanse advocaten van partijen in deze procedure onder meer het volgende hebben verklaard, waaruit volgt dat de man is aangewezen op de Nederlandse rechter:
Rechter Belski:
‘But I agree that if you’re going to get a changed order, it needs to come from the Netherlands. This court isn’t ruling on that. You are going to have to get a new Dutch order. I think ms. Sudman has already said that it is your client’s burden to go back and get a Dutch order (…). And then you could come back to California and registrar that order (…).’(bijlage 11).
Rechter Rodriguez:
‘The Court agrees that to get a changed order, that must come from the Netherlands.’(bijlage 10).
Ms Sudman (advocaat vrouw):
‘I agree with the counsel that it’s within respondents’ right to go to the Netherlands and seek an arrearages determination. And once he does that, should that order contradict with this Court is enforcing, he can register that order here (…).’
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de man - meerdere malen - heeft geprobeerd bij de Amerikaanse rechter aan te voeren dat er gekeken moet worden of de Nederlandse uitspraak nog geldt en zo ja, wat de man nog verschuldigd zou zijn. De Amerikaanse rechter is daaraan voorbij gegaan met de mededeling dat de man dit aan de Nederlandse rechter dient voor te leggen en dat de Amerikaanse rechtbank daar niet over oordeelt. Op basis van deze stukken komt de rechtbank tot het oordeel dat het voor de man juridisch en/of feitelijk onmogelijk is om in Amerika een procedure over het voorliggende geschil te voeren, nu hij dit twee keer tevergeefs heeft geprobeerd.
Verder is de rechtbank van oordeel dat het geschil nauw verbonden is met Nederland. De man woont immers in Nederland, de vrouw heeft met de kinderen van partijen tot 2018 in Nederland gewoond, de echtscheiding is door de Nederlandse rechter uitgesproken en de partner- en kinderalimentatie zijn daarbij door de Nederlandse rechter vastgesteld, met toepassing van het Nederlandse recht.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt.
Toepasselijk recht
Artikel 15 van de AlimentatieVo bepaalt dat het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen wordt bepaald overeenkomstig het Haagse Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen in de lidstaten die door dit protocol gebonden zijn.
In onderhavige zaak gaat het echter niet om het vaststellen of wijzigen van onderhoud ten behoeve van de ex-echtgenote, maar om het vaststellen of de verplichtingen voortvloeiend uit de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te ’sGravenhage van 19 november 2007 is vervallen/geëindigd, dan wel over de periode 21 maart 2003 tot en met 19 september 2007 is verjaard en of het recht op een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het destijds minderjarige kind van partijen, vanwege het bereiken van het 21e levensjaar op [geboortedag] 2006 is vervallen dan wel geëindigd.
Bij de vaststelling van zowel de partner- als kinderalimentatie is destijds het Verdrag inzake de wet die van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, ’s-Gravenhage, 02-10-1973 (hierna: het Haags alimentatieverdrag 1973) door de rechtbank toegepast. Op grond van artikel 8 van voormeld verdrag is destijds Nederlands recht toegepast op de vaststelling van de alimentatie. In artikel 10 van voormelde verdrag is een niet-limitatieve opsomming opgenomen van onderwerpen die vallen onder het door het verdrag aangewezen recht, te weten:
“De wet die van toepassing is op de onderhoudsverplichting bepaalt inzonderheid:
of, in welke omvang en van wie de onderhoudsgerechtigde zijn onderhoud kan vorderen;
wie gerechtigd is een vordering tot onderhoud in te stellen en binnen welke termijn zulks dient te geschieden;
de grenzen van de verplichting van de onderhoudsplichtige, wanneer het openbare lichaam dat onderhoud aan de onderhoudsgerechtigde heeft verstrekt, terugbetaling van zijn uitkering verlangt.”
De vaststelling van de omvang van de onderhoudsverplichting wordt dan ook door deze bepaling beheerst. De rechtbank is van oordeel dat ook de vraag of er sprake is van verjaring van de vordering van de vrouw beheerst wordt door hetzelfde recht als de alimentatieverplichting. Daar komt bij dat de vrouw en het kind, in de periode waar het geschil op ziet, de periode gelegen tussen 2003 en 2007, nog in Nederland woonachtig waren. De rechtbank zal daarom ook op het voorliggende geschil Nederlands recht toepassen.
Verjaring
Artikel 3:324 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de verjaringstermijn vijf jaren bedraagt voor wat op grond van de uitspraak bij het jaar of kortere termijn moet worden betaald.
Artikel 3:317 BW lid 1 bepaalt dat de verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis wordt gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt;
Op grond van artikel 3:325 lid 2 BW kan de verjaring worden gestuit door:
betekening van de uitspraak of schriftelijke aanmaning;
erkenning van de in de uitspraak vastgestelde verplichting;
iedere daad van tenuitvoerlegging, mits daarvan binnen de door de wet voorgeschreven tijd of, bij gebreke van zodanig voorschrift, met bekwame spoed mededeling aan de wederpartij wordt gedaan.
Het is aan de vrouw om aan te tonen dat zij op grond van voornoemde wetsartikelen iedere vijf jaar de verjaring heeft gestuit. De vrouw heeft dit echter niet aangetoond. De vrouw heeft gesteld dat de verjaring is gestuit door de procedure die zij in 2006 in Italië heeft gevoerd. Zelfs al zou dit het geval zijn, dan nog heeft de vrouw niet aangetoond dat zij nadien de verjaring ook heeft gestuit. De stuiting moet immers na iedere vijf jaar plaatsvinden. De rechtbank komt op grond van de stukken en wat op de zitting naar voren is gebracht dan ook tot de conclusie dat de vrouw niet heeft aangetoond dat zij de verjaringstermijn tijdig en op juiste wijze heeft gestuit.
Namens de vrouw is nog aangevoerd dat de man zijn verplichting tot betaling van alimentatie heeft erkend. Hier is echter niet van gebleken en is ook door de man betwist.
Dit alles leidt tot de conclusie dat de vorderingen van de vrouw zijn verjaard. De verzoeken van de man zullen daarom worden toegewezen.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank verklaart voor recht:
*
dat het recht op een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw op grond van de beschikking van de arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage van 19 november 2007 per 19 september 2007 is vervallen/geëindigd;
*
dat de vordering ter zake de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw, die door de in kracht van gewijsde gegane beschikking van de arrondissementsrechtbank te ’sGravenhage van 19 november 2007 is vervallen/geëindigd, over de periode 21 maart 2003 tot en met 19 september 2007 is verjaard;
*
dat het recht op een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van der partijen (toen) minderjarig kind ( [dochter] , geboren op [geboortedag] 1985), vanwege het bereiken van het 21e levensjaar op [geboortedag] 2006 is vervallen/geëindigd per [geboortedag] 2006;
*
dat de vordering ter zake de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de (toen) minderjarige dochter van partijen over de periode 21 maart 2003 tot en met [geboortedag] 2006 is verjaard;
*
dat de achterstand betreffende beide alimentatieverplichtingen, op grond van en voortvloeiend uit de beschikking van de arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage van 3 december 2001, te stellen is op nihil;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
*
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.S.F. de Nijs, rechter, bijgestaan door mr. P. Hillebrand als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 29 februari 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!