ECLI:NL:RBDHA:2024:2585
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag op grond van Dublinverordening
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 januari 2024 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. H.G.M. van Zutphen, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. N. Schoonbrood, had echter besloten om deze aanvraag niet in behandeling te nemen, met als reden dat de Bondsrepubliek Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening.
Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 2 januari 2024 behandeld, samen met een andere zaak (NL23.39050). In de uitspraak van diezelfde dag is het beroep van verzoekster behandeld, waardoor de voorzieningenrechter oordeelde dat een voorlopige voorziening niet meer nodig was. Om deze reden heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, in aanwezigheid van griffier K.F.K. Hoogbruin, en is openbaar gemaakt op 10 januari 2024. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.