ECLI:NL:RBDHA:2024:2607
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 11 december 2023 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 2 januari 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris op grond van de Dublinverordening niet verplicht is om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen, aangezien Duitsland als verantwoordelijke lidstaat is vastgesteld. Eiser heeft aangevoerd dat zijn familie in Nederland woont en dat dit een bijzondere omstandigheid vormt die de staatssecretaris zou moeten aanzetten tot het in behandeling nemen van zijn aanvraag. De rechtbank concludeert echter dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet zodanig bijzonder zijn dat de staatssecretaris zijn discretionaire bevoegdheid had moeten uitoefenen om de aanvraag inhoudelijk te behandelen.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt dat de staatssecretaris geen toepassing hoefde te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer en is openbaar gemaakt op 10 januari 2024.