ECLI:NL:RBDHA:2024:2615

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
NL23.38977
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 10 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 11 december 2023 afgewezen, met het argument dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 2 januari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren, maar eiser zelf niet.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris op basis van de Dublinverordening de aanvraag niet in behandeling heeft genomen, omdat Duitsland als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen. Eiser voerde aan dat Duitsland niet langer kan worden vertrouwd vanwege problemen in de opvang van vluchtelingen en vrees voor geweld. De rechtbank stelt echter vast dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet nakomt of dat er sprake is van systeemfouten in de asielprocedure.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is en dat er geen reden is om aan te nemen dat eiser in Duitsland niet adequaat zal worden behandeld. Het beroep wordt ongegrond verklaard, en eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt op 10 januari 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.38977
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. A.A. Hardoar),

en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. N. Schoonbrood).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 11 december 2023 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 2 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.¹ In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
aanvaard.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser voert aan dat ten aanzien van Duitsland niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, gelet op de problemen in de opvang. Eiser verwijst daartoe naar een artikel van DW van 24 juli 2023² en een artikel van APN van 28 september 2023.³ De opvangplekken voor kwetsbare vluchtelingen worden onvoldoende beschermd en er is sprake van overvolle opvangfaciliteiten in Duitsland. Verder vreest eiser slachtoffer te worden van geweld in Duitsland.
6. De rechtbank overweegt als volgt. In zijn algemeenheid mag de staatssecretaris er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uitgaan dat Duitsland zijn internationale verplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken als eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Duitsland een risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM.
7. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat Duitsland zich ten opzichte van hem niet aan zijn internationale verplichtingen houdt of dat er in Duitsland sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen, waardoor eiser een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd waarom ten aanzien van Duitsland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat hij vreest voor geweld in de opvang, omdat hij moslim is. Niet is gebleken dat eiser hiertegen geen bescherming kan vragen van de Duitse autoriteiten of dat de Duitse autoriteiten eiser niet willen helpen. Ook maakt dit eiser geen kwetsbare vluchteling. Verder valt uit de door eiser overgelegde artikelen niet af te leiden dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen niet aan de daaraan te stellen eisen voldoen. Uit de door eiser aangehaalde artikelen volgt inderdaad dat sprake is van overvolle opvang, maar dit betekent niet dat Dublinclaimanten in Duitsland geen toegang hebben tot de opvangvoorzieningen. Uit de artikelen blijkt immers ook dat de Duitse autoriteiten stappen ondernemen om de problemen in de opvang op te lossen.
8. De rechtbank acht daarbij ook van belang dat eiser heeft verklaard dat hij in Duitsland opvang heeft gekregen en zelf geen problemen heeft ondervonden. Niet is gebleken dat sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure. Daarbij heeft de staatssecretaris kunnen betrekken dat de Duitse autoriteiten met het claimakkoord hebben gegarandeerd dat zij eisers verzoek om internationale bescherming in behandeling zullen nemen. Daarmee garanderen de Duitse autoriteiten dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit Europese richtlijnen die horen bij het behandelen van een asielaanvraag. Als eiser toch problemen ervaart tijdens zijn asielprocedure in Duitsland, is het aan hem om hierover bij de (hogere) Duitse autoriteiten te klagen. Het is niet gebleken dat dit voor eiser onmogelijk is of bij voorbaat zinloos is. De beroepsgrond slaagt niet.
2 https://www.dw.com/en/germany-struggles-to-house-refugees/a-66332089.
3 https://apnews.com/article/germany-migration-asylum-housing- 22372cf1e5ece2e55c5f2e6c9d10e594.
(indirect) refoulement
9. Eiser voert verder aan dat hij vreest voor indirect refoulement. Terugkeer naar Algerije is voor eiser geen optie, omdat hij vanwege problemen zijn land van herkomst heeft verlaten.
10. De rechtbank overweegt als volgt. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) heeft in haar arrest van 30 november 2023⁴ overwogen dat de rechter die het overdrachtsbesluit toetst niet mag onderzoeken of er in de aangezochte lidstaat een risico op schending van het beginsel van non-refoulement bestaat wanneer deze niet vaststelt dat er in de aangezochte lidstaat sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Van dergelijke systeemfouten blijkt niet. Eiser heeft ook verder niet onderbouwd waar zijn vrees voor indirect refoulement op is gebaseerd. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
4 HvJ, 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
10 januari 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.