In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 1 maart 2024, in de zaak met nummer SGR 23/3072, wordt het beroep van eiser tegen een verkeersbesluit beoordeeld. Het verkeersbesluit, genomen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op 3 augustus 2022, houdt in dat bepaalde straten zijn aangewezen als woonerf. Eiser, vertegenwoordigd door mr. C. Lubben, stelt dat de gevolgen van dit besluit nadelig zijn voor de omwonenden, waaronder hijzelf, omdat het parkeren voor de uitrit van garages mogelijk wordt gemaakt. Eiser betoogt dat dit besluit onzorgvuldig is en in strijd met de Algemene wet bestuursrecht, omdat de belangen van de bewoners niet evenwichtig zijn gewogen.
De rechtbank stelt vast dat de tijdelijke parkeerregeling, die als pilot is opgezet, geen onderdeel uitmaakt van het verkeersbesluit. De pilot is een gedoogbeslissing waartegen geen bezwaar of beroep mogelijk is. De rechtbank oordeelt dat het bestuursorgaan bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge heeft en dat de rechtbank zich terughoudend moet opstellen bij de beoordeling van dergelijke besluiten. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen en dat het besluit voldoende gemotiveerd is.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep tegen het verkeersbesluit ongegrond en het beroep tegen de pilot niet-ontvankelijk. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.