ECLI:NL:RBDHA:2024:2623

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
23_3072
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verkeersbesluit en de rechtsgeldigheid van een tijdelijke parkeerregeling in Den Haag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 1 maart 2024, in de zaak met nummer SGR 23/3072, wordt het beroep van eiser tegen een verkeersbesluit beoordeeld. Het verkeersbesluit, genomen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op 3 augustus 2022, houdt in dat bepaalde straten zijn aangewezen als woonerf. Eiser, vertegenwoordigd door mr. C. Lubben, stelt dat de gevolgen van dit besluit nadelig zijn voor de omwonenden, waaronder hijzelf, omdat het parkeren voor de uitrit van garages mogelijk wordt gemaakt. Eiser betoogt dat dit besluit onzorgvuldig is en in strijd met de Algemene wet bestuursrecht, omdat de belangen van de bewoners niet evenwichtig zijn gewogen.

De rechtbank stelt vast dat de tijdelijke parkeerregeling, die als pilot is opgezet, geen onderdeel uitmaakt van het verkeersbesluit. De pilot is een gedoogbeslissing waartegen geen bezwaar of beroep mogelijk is. De rechtbank oordeelt dat het bestuursorgaan bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge heeft en dat de rechtbank zich terughoudend moet opstellen bij de beoordeling van dergelijke besluiten. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen en dat het besluit voldoende gemotiveerd is.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep tegen het verkeersbesluit ongegrond en het beroep tegen de pilot niet-ontvankelijk. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/3072

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C. Lubben),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigden: mr. S. Imazouine en D. Smit).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen een verkeersbesluit.
1.1.
Verweerder heeft op 3 augustus 2022 een verkeersbesluit genomen. Met het bestreden besluit van 22 maart 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dit besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 20 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Verweerder heeft met het verkeersbesluit de [straatnaam 1] en de [straatnaam 2] aangewezen als woonerf. Daarnaast is er een tijdelijke parkeerregeling/pilot (de pilot) voor de duur van twee jaar in werking getreden. Gedurende deze periode is het tijdelijk, onder voorwaarden, toegestaan om voertuigen te parkeren voor garages en bergingen. De pilot zal na deze periode worden geëvalueerd.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser voert aan dat de gevolgen van het verkeersbesluit nadelig zijn voor omwonenden waaronder hijzelf. Er worden parkeerplaatsen aangeduid met de letter P voor de uitrit van aanwezige garages. Hierdoor wordt het voor derden mogelijk om daar te parkeren. Er komt als het ware een parkeervak voor de uitrit van de garage. Het is uitermate onwenselijk dat in het bestreden besluit is vastgelegd dat derden voor zijn garagebox kunnen parkeren. Dat het aantal P-vakken onvoldoende is om aan de huidige parkeerbehoefte te kunnen voldoen is geen reden een uitrit te blokkeren. Hier komt bij dat door de gemeente is toegezegd dat bewoners in het kader van een pilot met een auto in de lengterichting voor de eigen garage of berging mogen blijven staan. Uit de huidige inrichting van het gebied blijkt dat deels wordt afgeweken van de gemaakte afspraken. Zo beschikt niet iedere bewoner over een parkeerplek voor de eigen woning, zijn er grote verschillen in parkeermogelijkheden en de wijze waarop geparkeerd kan worden. Het besluit zoals nu genomen is dan ook onzorgvuldig en strijdig met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, nu de belangen niet juist en evenwichtig zijn gewogen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank stelt allereerst vast dat de pilot geen onderdeel uitmaakt van het verkeersbesluit. De pilot wordt in de overwegingen wel genoemd, maar het verkeersbesluit houdt alleen in dat door het plaatsen van borden volgens model G05 en G06 van Bijlage I van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV 1990) de weggedeelten [straatnaam 1] en [straatnaam 2] worden aangewezen als (woon-)erf.
5. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) komt het bestuursorgaan bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toe. [1] Het is aan het bestuursorgaan om alle verschillende belangen tegen elkaar af te wegen bij het nemen van een dergelijk besluit. De rechtbank dient zich bij de beoordeling van zo’n besluit terughoudend op te stellen en slechts te toetsen of het besluit niet strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel of er sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
6. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding aan te nemen dat er sprake is van een onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen. Verweerder heeft het besluit ook voldoende gemotiveerd. In het bestreden besluit heeft verweerder verwezen naar het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften. Daarmee is verweerder voldoende ingegaan op de bezwaren. Daar komt nog bij dat eiser op de zitting heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen de aanwijzing van de [straatnaam 1] en de [straatnaam 2] als (woon-)erf. Zoals hiervoor al is overwogen heeft het besluit alleen betrekking op die aanwijzing.
7. In een woonerf mag alleen geparkeerd worden in de daartoe aangewezen parkeervakken. [2] Deze parkeervakken zijn door verweerder aangeduid met een tegel met de letter P. Aan het begin van het (woon-)erf is een bord geplaatst waarop staat dat uitsluitend in de vakken met een P mag worden geparkeerd.
8. Verweerder heeft, zoals de rechtbank het begrijpt, de bewoners met een garage/berging tegemoet willen komen en het met de pilot voor
deze bewonersmogelijk willen maken om, in afwijking van artikel 46 RVV 1990, onder voorwaarden te kunnen parkeren voor de ingang van de eigen garage/berging. Deze vakken zijn, anders dan de openbare parkeervakken, niet aangeduid met de letter P, maar met een wit steentje op de hoeken van het openbare weggedeelte voor de garagedeuren. Het is daarom niet zo dat bezoekers mogen parkeren voor de garagedeuren. Op die plekken is immers geen P-tegel aangebracht.
9. De beroepsgronden van eiser richten zich alleen tegen de pilot. Zoals de rechtbank onder 4 heeft vastgesteld valt de pilot niet onder de reikwijdte van het bestreden besluit. De rechtbank is het bovendien met verweerder eens dat de pilot een gedoogbeslissing is, waartegen geen bezwaar en beroep mogelijk is.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep tegen het verkeersbesluit is ongegrond en het beroep tegen de pilot is niet-ontvankelijk. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het verkeersbesluit ongegrond; en
- verklaart het beroep tegen de parkeerregeling/de pilot niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. E.M.M. Zuidwijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 8 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:499.
2.Artikel 46 van de RVV 1990.