ECLI:NL:RBDHA:2024:2624

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
NL24.5310
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake verblijfsvergunning en recht om te werken

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, die een aanvraag voor een verblijfsvergunning onder de beperking 'arbeid in loondienst' had ingediend, kreeg op 11 januari 2024 te horen dat deze aanvraag was afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Verzoeker maakte op 25 januari 2024 bezwaar tegen dit besluit en diende op 12 februari 2024 een verzoek in om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit op te schorten, zodat hij zijn recht om te werken kon behouden totdat er op het bezwaar was beslist.

De staatssecretaris vroeg om een verlenging van de termijn om te reageren op het verzoek, maar deze werd afgewezen door de voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter oordeelde dat er een spoedeisend belang was, aangezien verzoeker niet mocht werken terwijl zijn bezwaar nog in behandeling was. Verzoeker had al geruime tijd in Nederland verbleven en had een geldige arbeidsovereenkomst als zwemleraar. De voorzieningenrechter besloot dat de staatssecretaris de verblijfsaantekening moest afgeven waaruit het recht om te werken blijkt, en dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit opgeschort moesten worden tot vier weken na de beslissing op het bezwaar.

Daarnaast werd de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 187 en een vergoeding van de proceskosten van € 875 aan verzoeker. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.5310

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] , verzoeker

V-nummer: [V-nr.] ,
(gemachtigde: mr. T.E. van Houwelingen-Boer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. Ch.R. Vink).

Procesverloop

De staatssecretaris heeft verzoekers aanvraag voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid in loondienst’ op 11 januari 2024 afgewezen (dit is het bestreden besluit).
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit op 25 januari 2024 bezwaar gemaakt.
Op 12 februari 2024 heeft hij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, strekkende tot opschorting van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, en behoud van de verblijfsaantekening waaruit het recht op arbeid blijkt, zolang de staatssecretaris nog niet heeft beslist op het bezwaar.
De staatssecretaris heeft op 23 februari 2024 aan de voorzieningenrechter laten weten dat hij niet binnen de gestelde termijn inhoudelijk kan reageren op het verzoek. Hij heeft gevraagd om een nadere termijn van een week voor het indienen een verweerschrift toe te staan.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek van de staatssecretaris afgewezen en het onderzoek op 26 februari 2024 gesloten.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan, indien tegen een besluit bezwaar is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter ook bij een niet-kennelijke afdoening uitspraak doen zonder een zitting te houden, als een spoedeisend belang dit vereist en partijen niet in hun belangen worden geschaad. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Het spoedeisend belang is in deze zaak gelegen in het feit dat verzoeker niet mag werken, in afwachting van het besluit op zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker al langere tijd in Nederland verblijft, een arbeidscontract heeft en al enige tijd gewerkt heeft. De aanhangige bezwaarprocedure richt zich op de vraag of verzoeker verplicht is een tewerkstellingsvergunning aan te vragen voor het voortzetten van zijn verblijf en zijn werk in Nederland. De beslistermijn loopt nog tot uiterlijk 15 augustus 2024. Het is de voorzieningenrechter gebleken dat verzoeker legaal in Nederland verblijft en een geldige arbeidsovereenkomst heeft met [naam organisatie] , waar hij werkt als zwemleraar.
4. De voorzieningenrechter heeft de staatssecretaris een week tijd gegund om zijn inhoudelijke standpunt over het verzoek om een voorlopige voorziening aan de rechtbank kenbaar te maken. De staatssecretaris heeft niet binnen de gestelde termijn een verweerschrift ingediend. Zijn verzoek om de zaak nog een week aan te houden om alsnog zijn inhoudelijke standpunt te bepalen, is ondergeschikt aan het belang van verzoeker om weer aan het werk te gaan. Het is aan de staatssecretaris om een besluit te nemen op het bezwaar van verzoeker. De gevraagde voorlopige voorziening schaadt zijn belangen niet en de duur van de voorlopige voorziening heeft de staatssecretaris zelf in de hand.
5. De voorzieningenrechter geeft geen oordeel over de vraag of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Hij oordeelt dat verzoeker voldoende heeft onderbouwd dat hij een groot belang heeft bij toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening. De staatssecretaris heeft niet aangegeven welk belang zich verzet tegen toewijzing van de gevraagde voorlopige voorziening. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toe: verzoeker moet worden toegestaan te werken tot vier weken na de beslissing op het bezwaar.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat de staatssecretaris aan verzoeker de verblijfsaantekening waaruit het recht om te werken blijkt, afgeeft. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit worden opgeschort.
7. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet de staatssecretaris het betaalde griffierecht van € 187 aan verzoeker vergoeden. Ook krijgt verzoeker een vergoeding van zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 875.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit worden opgeschort tot vier weken na de beslissing op het bezwaar tegen het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de staatssecretaris een verblijfsaantekening aan verzoeker moet afgeven waaruit zijn recht om te werken blijkt;
  • bepaalt dat de staatssecretaris het griffierecht van € 187 (honderdzevenentachtig euro) aan verzoeker moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 875 (achthonderdvijfenzeventig euro) aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.