ECLI:NL:RBDHA:2024:2654

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2024
Publicatiedatum
1 maart 2024
Zaaknummer
SGR 22/8305
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en indicatie beschut werk door Uwv

Op 4 maart 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de weigering van een WIA-uitkering. De eiser had zich ziekgemeld vanuit de Werkloosheidswet op 4 juli 2017 en ontving aanvankelijk een Ziektewet-uitkering. Na een beoordeling in 2018 werd vastgesteld dat hij niet meer arbeidsongeschikt was, maar hij meldde zich opnieuw ziek in 2018. In 2022 vroeg hij een WIA-uitkering aan, maar het Uwv weigerde deze omdat de vereiste wachttijd van 104 weken niet was vervuld. Eiser verzocht ook om een indicatie voor beschut werk, maar het Uwv concludeerde dat hij niet voldeed aan de voorwaarden hiervoor. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht de WIA-uitkering had geweigerd en dat het niet bevoegd was om een indicatie beschut werk toe te kennen. De rechtbank benadrukte dat de wet dwingendrechtelijk is en dat er geen ruimte is voor uitzonderingen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/8305

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. G.M. Folkers-Hooijmans).

Procesverloop

Bij besluit van 21 juli 2022 (het primaire besluit) heeft het Uwv eiser een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) geweigerd omdat de wachttijd van 104 weken niet is vervuld.
Bij besluit van 22 november 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en dat besluit gehandhaafd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2024. Eiser is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiser heeft zich vanuit de Werkloosheidswet (WW) op 4 juli 2017 ziekgemeld. Bij besluit van 3 oktober 2017 is hem vanaf 3 oktober 2017 een uitkering toegekend op grond van de Ziektewet (ZW). Bij besluit van 1 juni 2018 is na de eerstejaarsziektewetbeoordeling bepaald dat eiser vanaf 4 augustus 2018 geen ZW-uitkering meer krijgt omdat hij op 3 juli 2018 meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het door eiser tegen dat besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 25 juli 2018 niet-ontvankelijk verklaard vanwege de te late indiening daarvan.
1.2.
Omdat eiser zich met ingang van 20 augustus 2018 vanuit de WW opnieuw ziek heeft gemeld met lage rug- en beenklachten, is hem met ingang van 21 augustus 2018 een ZW-uitkering toegekend. Bij besluit van 7 mei 2019 is bepaald dat eiser vanaf 10 mei 2019 weer arbeidsgeschikt is voor zijn eigen werk. Aan dit besluit ligt ten grondslag een rapport van een verzekeringsarts van 7 mei 2019. Bij besluit van 16 juli 2019 is het besluit van 7 mei 2019 in stand gelaten. Aan het besluit van 16 juli 2019 ligt ten grondslag een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 16 juli 2019 waarin onder meer is overwogen:
“(…) Ik ben in bezwaar van mening dat de primaire verzekeringsarts op goede gronden tot het oordeel is gekomen dat belanghebbende per 10-05-2019 niet meer arbeidsongeschikt te achten is in het kader van de Ziektewet, nu hij geschikt is voor tenminste één van de eerder geduide functies. Het gaat beter met de rug- en beenklachten en de bijgekomen medische problematiek is niet dermate belemmerend dat belanghebbende hierdoor meer beperkt is dan eerder al aangegeven. Belanghebbende wordt geschikt geacht voor werkzaamheden waarbij een niet al te grote fysieke belasting is.(…)”
1.3.
Eiser heeft op 4 juli 2022 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet WIA. Daarnaast heeft eiser bij het Uwv een verzoek ingediend voor een advies indicatie beschut werk. Dat verzoek heeft geleid tot een adviesrapport van 14 juli 2022 waarin door arbeidsdeskundige Groen is geconcludeerd dat eiser niet is aangewezen op intensieve begeleiding of permanent toezicht om te kunnen werken en dus niet voldoet aan de voorwaarden voor een indicatie beschut werk.
Standpunten
2. Eiser betwist niet dat de wachttijd van 104 weken niet is vervuld, maar nu hem ook geen indicatie voor beschut werk is verstrekt, is volgens eiser geen werkgever bereid om hem in dienst te nemen, waardoor hij tussen wal en schip komt. Hij vindt daarom dat voor hem een uitzondering moet worden gemaakt, zodat hij tenminste voor een paar uur per week kan meedraaien in het arbeidsproces. Ter zitting heeft eiser gesteld dat de arbeidsdeskundige tijdens een telefoongesprek tegen hem zou hebben gezegd dat een uitzondering mogelijk is.
3. Het Uwv handhaaft in beroep zijn eerder ingenomen standpunt. Na het beëindigen van de ZW-uitkering per 10 mei 2019 heeft eiser niet opnieuw een ZW-uitkering ontvangen, zodat aan het vereiste van een volledig doorlopen wachttijd van 104 weken nog steeds niet is voldaan. Al daarom kan eiser geen uitkering op grond van de Wet WIA worden toegekend. Ter zitting heeft het Uwv verklaard dat het dossier geen stukken bevat waaruit blijkt dat de arbeidsdeskundige tegen eiser zou hebben gezegd dat in zijn geval een uitzondering op de regels mogelijk is.
Beoordeling
4. De rechtbank overweegt dat het geschil zich toespitst op de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd om eiser een uitkering toe te kennen op grond van de Wet WIA en of het Uwv een uitzondering op de regels had moeten maken door hem een indicatie beschut werk te geven.
4.1.
Artikel 23, eerste lid, van de Wet WIA bepaalt dat de verzekerde recht heeft op toekenning van uitkering zodra hij onafgebroken 104 weken arbeidsongeschikt is geweest en na afloop nog arbeidsongeschikt is. Die bepaling is dwingendrechtelijk.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser niet betwist dat hij niet voldoet aan het hiervoor bedoelde vereiste van 104 weken, zoals de rechtbank op basis van de stukken ook zelf heeft geconstateerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd om eiser een uitkering op grond van de Wet WIA toe te kennen.
4.3.
Over het betoog van eiser dat in zijn geval door het Uwv een uitzondering op de regels had moeten worden gemaakt, overweegt de rechtbank het volgende.
4.3.1.
Naar de rechtbank door de toelichting van eiser ter zitting duidelijk is geworden, gaat het eiser vooral om de mogelijkheid om te kunnen deelnemen aan het arbeidsproces, al is het maar voor enkele uren per week. Volgens eiser betekent dit dat een werkgever naast hem nog een tweede persoon in dienst zou moeten nemen om hem op zijn slechte dagen te ondersteunen. Eiser meent hiervoor een indicatie beschut werk nodig te hebben, omdat de begeleiding die hij nodig meent te hebben die niet binnen redelijke grenzen door een werkgever kan worden aangeboden. In het adviesrapport van 14 juli 2022 heeft de arbeidsdeskundige echter geconcludeerd dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor het verlenen van een indicatie beschut werk. Die voorwaarden zijn neergelegd in artikel 3, eerste lid, van het Besluit advisering beschut werk.
4.3.2.
Anders dan eiser lijkt te menen is het Uwv niet bevoegd om hem bij wijze van uitzondering (omdat hem ook een uitkering op grond van de Wet WIA is geweigerd) een indicatie beschut werk toe te kennen. Het Uwv kan hierover namelijk alleen maar advies uitbrengen aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar eiser woont (college). Het college biedt, ambtshalve of op verzoek, een voorziening beschut werk aan aan een persoon die uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Dat volgt uit artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet.
Artikel 15, eerste lid, van de Re-integratieverordening Gouda 2022 (zoals geldend toen het adviesrapport van 14 juli 2022 werd uitgebracht) bepaalt dat het college de voorziening beschut werk aanbiedt, aan personen van wie door Uwv is vastgesteld dat ze uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.
4.3.3.
Het Uwv kan eiser dus geen indicatie beschut werk toekennen, net zomin als dat het Uwv eiser een WIA-uitkering kan toekennen ondanks dat hij niet voldoet aan de voorwaarden die de wet daaraan stelt. Omdat het hiervoor genoemde adviesrapport van 14 juli 2022 niet aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, kan de rechtbank over de juistheid daarvan in deze procedure geen oordeel geven. Tot slot is de rechtbank niet gebleken dat de arbeidsdeskundige tijdens een telefonisch contact met eiser heeft toegezegd dat in zijn geval een uitzondering mogelijk is. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat eiser wellicht bij het college kan informeren of het misschien mogelijk is hem enige vorm van persoonlijke ondersteuning op de werkplek aan te bieden, zoals jobcoaching.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.