ECLI:NL:RBDHA:2024:2666

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 maart 2024
Publicatiedatum
1 maart 2024
Zaaknummer
23/11571
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag voor een machtiging voorlopig verblijf op basis van onvoldoende middelen van bestaan en bewijsnood

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 1 maart 2024, wordt het beroep van eiseres, een Indonesische vrouw, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. De aanvraag was ingediend op 6 juli 2022 door haar partner, referent, met het doel om bij hem te verblijven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 25 oktober 2022 afgewezen, omdat referent niet voldeed aan het middelenvereiste. Dit besluit werd bevestigd in een beslissing op bezwaar op 6 september 2023.

De rechtbank heeft op 10 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en haar partner aanwezig waren. De staatssecretaris heeft gesteld dat er geen gronden zijn voor vrijstelling van het middelenvereiste, en dat de door eiseres ingediende stukken onvoldoende zijn om aan te tonen dat referent volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Eiseres heeft aangevoerd dat referent vanwege zijn medische situatie niet kan werken, maar de rechtbank oordeelt dat er onvoldoende bewijs is geleverd om deze claim te onderbouwen.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen grond is voor vrijstelling van het middelenvereiste. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de mvv in stand blijft. Eiseres krijgt het betaalde griffierecht niet terug en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/11571

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Indonesië, eiseres

[V-nummer]
(gemachtigde: mr. N.B. Swart),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. A.A. Wildeboer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag voor een machtiging voorlopig verblijf.
1.1.
De staatssecretaris heeft de aanvraag met het besluit van 25 oktober 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 6 september 2023 op het bezwaar van eiseres is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de partner van eiseres, [naam 2] (referent), en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 6 juli 2022 heeft referent voor eiseres een aanvraag ingediend voor een machtiging voorlopig verblijf voor het verblijfsdoel ‘familie en gezin’. Eiseres is afkomstig uit Indonesië en is op [datum 1] gehuwd met referent.
2.1.
De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen omdat referent niet voldeed aan het middelenvereiste. Referent voldeed ook niet aan de voorwaarden voor vrijstelling van het middelenvereiste. De staatssecretaris heeft geen gronden gezien om af te wijken van de beleidsregels. Verder was de afwijzing niet in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van Mens (EVRM). De vereiste belangenafweging is in het voordeel van de Nederlandse overheid uitgevallen.
2.2.
In bezwaar heeft eiseres – kort samengevat – aangevoerd dat referent vanwege zijn medische situatie niet kan werken en dat dit in de toekomst niet zal veranderen. Eiseres verkeert in bewijsnood ten aanzien van de onderbouwing hiervan. De huisarts wil geen verklaring afleggen over de arbeidsongeschiktheid. De gemeente [gemeente] wil geen verklaring afgeven over de al langdurige vrijstelling van de sollicitatieplicht. Eiseres heeft verzocht om een hoorzitting. Ook heeft zij verzocht het Bureau Medische Advisering (BMA) in te schakelen.
2.3.
In de beslissing op bezwaar van 25 oktober 2022 is de staatssecretaris bij zijn besluit gebleven. Kort samengevat stelt hij dat eiseres geen documenten heeft overgelegd waaruit blijkt dat referent wel aan het middelenvereiste voldoet of voor vrijstelling daarvan in aanmerking komt. Tevens is nogmaals een belangenafweging uitgevoerd maar die is wederom in het nadeel van eiseres uitgevallen. De staatssecretaris heeft geen aanleiding gezien voor het houden van een hoorzitting of het inschakelen van het BMA.

Wettelijk kader

3. De rechtbank heeft bij de uitspraak de volgende wet- en regelgeving betrokken:
Artikel 16, eerste lid, onder c van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw):
1. Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 kan worden afgewezen indien:
c. de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan dan wel, indien de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan;
Artikel 3.22 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb):
1. De verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, wordt verleend, indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid, onder a.
2. In afwijking van het eerste lid wordt de verblijfsvergunning eveneens verleend, indien de hoofdpersoon de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt of naar het oordeel van Onze Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is.
Artikel 3.73 van het Vb:
1. De in artikel 16, eerste lid, onder c, van de Wet bedoelde middelen van bestaan zijn in ieder geval zelfstandig, indien verworven uit:
c. inkomensvervangende uitkeringen krachtens een sociale verzekeringswet waarvoor premies zijn afgedragen;
Artikel B1/4.3.3.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc):
De IND merkt uitkeringen, toeslagen, bijdragen, giften en vergoedingen waarover niet de vereiste premies en belastingen worden afgedragen in ieder geval niet aan als zelfstandige middelen van bestaan in de zin van artikel 3.73 Vb.
Artikel B7/2.1.1. van de Vc:
De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet af omdat de referent niet zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt, als de referent voldoet aan één van de volgende voorwaarden:
  • de referent heeft de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, AOW bereikt;
  • de referent is naar het oordeel van de Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt; of
  • de referent is blijvend niet in staat aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen.
(…)
De IND neemt blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, Vb aan als de referent geen uitkering op grond van de WIA, WAO, WAZ, Wet Wajong of Wajong ontvangt en als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:
  • de referent is ten minste twee jaar volledig arbeidsongeschikt;
  • (gedeeltelijk) herstel van de referent is voor ten minste nog een jaar redelijkerwijs uitgesloten; en
  • niet al op voorhand, gelet op de reden(en) van de arbeidsongeschiktheid, is geheel of gedeeltelijk herstel van de referent na dit jaar te verwachten.
(…)
Met toepassing van artikel 3.13, tweede lid, Vb wijst de IND de verblijfsvergunning niet af op grond van artikel 16, eerste lid, onder c, Vw als de referent blijvend niet in staat is aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen.
De IND neemt in ieder geval aan dat de referent blijvend niet in staat is om aan de wettelijke verplichting tot arbeidsinschakeling conform artikel 9 PW te voldoen als de referent voldoet aan de twee volgende voorwaarden:
  • de referent is vijf jaar door B&W op grond van artikel 9, tweede lid, PW volledig ontheven van de verplichting bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, PW (plicht tot arbeidsinschakeling); en
  • gedeeltelijke of volledige arbeidsinschakeling van de referent is niet binnen één jaar te voorzien.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag voor een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv). Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4.1.
De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Tussen eiseres en de staatssecretaris is in geschil of de staatssecretaris terecht heeft beslist dat er geen grond is om referent vrij te stellen van het middelenvereiste.
5.1.
De staatssecretaris is van mening dat de door eiseres en referent ingediende stukken onvoldoende zijn om tot vrijstelling van het middelenvereiste te komen. Er is geen schriftelijk bewijs dat de huisarts niet over de arbeidsongeschiktheid wil verklaren en evenmin dat geen keuringsarts te vinden is. In bezwaar zijn geen nieuwe stukken ingediend. Er is onvoldoende aanleiding om tot volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid te concluderen. Uit de ingediende stukken over de vrijstelling van sollicitatieplicht blijkt alleen dat die is verleend van [maand] 2022 tot [maand] 2023 en niet van enige medische onderbouwing daarvan. Recente informatie ontbreekt. Verder ziet de staatssecretaris geen aanleiding BMA in te schakelen nu referent niet alles heeft gedaan om aan onderbouwing te komen en evenmin informatie heeft overgelegd die tot een ander oordeel zou moeten leiden. Om deze reden is ook geen hoorzitting gehouden.
5.2.
Eiseres betoogt dat de staatssecretaris het beroep op bewijsnood ten onrechte heeft verworpen. De huisarts is, zoals te doen gebruikelijk, alleen mondeling benaderd dus daarvan is geen schriftelijk bewijs. Wat eiseres hierover aanvoert moet als geloofwaardig worden beschouwd. Van het benaderen van onafhankelijke keuringsartsen is geen bewijs omdat dergelijke artsen niet zijn gevonden. Verder mogen medewerkers van de gemeente op basis van eigen afwegingen vrijstelling van sollicitatieplicht geven en hoeven ze alleen een arts in te schakelen als ze twijfelen. Dat in het geval van referent geen arts is ingeschakeld betekent dat zij niet twijfelden. Ook bestrijdt eiseres dat zij nog nadere informatie had moeten indienen; als de staatssecretaris dat nodig had gevonden, had hij eiseres daarom moeten vragen. Eiseres stelt dat BMA ten onrechte niet is ingeschakeld omdat eiseres wel degelijk alles in het werk heeft gesteld om de aanvraag te onderbouwen. Eiseres acht de bewijslastverdeling niet evenredig.
5.3.
De rechtbank oordeelt als volgt. Om in aanmerking te komen voor een mvv voor eiseres moet referent beschikken over voldoende middelen van bestaan. Niet in geschil is dat de PW-uitkering van referent daar niet onder valt. De te beantwoorden vraag is of referent vrijstelling van het middelenvereiste had moeten krijgen omdat hij duurzaam en volledig arbeidsongeschikt is dan wel omdat hij blijvend niet in staat is aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen.
5.4.
De bewijslast voor het voldoen aan de voorwaarden voor vrijstelling van het middelenvereiste ligt bij de aanvrager. Eiseres heeft medische informatie van de huisarts van referent overgelegd. Uit de door eiseres aangedragen medische informatie blijkt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende dat referent volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Het enkele feit van de aandoening van referent is onvoldoende om dat aan te kunnen nemen. Hetgeen eiseres stelt over de onmogelijkheid om meer medische informatie aan te leveren is onvoldoende aannemelijk gemaakt. Dat de huisarts niet bereid is uitspraken te doen over de arbeids(on)geschiktheid van referent is goed mogelijk, maar de staatssecretaris heeft terecht geconstateerd dat er geen onderbouwing is gegeven waaruit blijkt dat daarom is gevraagd. Datzelfde geldt voor de stelling dat er geen verzekeringsarts is gevonden die op dit punt een verklaring wil afgeven. De staatssecretaris heeft zich tegen deze achtergrond op het standpunt mogen stellen dat onvoldoende is gebleken dat referent geen mogelijkheden heeft zelf stukken ter onderbouwing aan te leveren. De staatssecretaris heeft om die reden ook mogen afzien van inschakeling van het BMA.
5.5.
Hetzelfde geldt naar het oordeel van de rechtbank voor de aan te leveren informatie over de vrijstelling van de sollicitatieplicht. Hiertoe heeft eiseres brieven en andere documenten overgelegd over de uitkering van referent en over re-integratie-activiteiten. Daaruit blijkt echter alleen dat vrijstelling van sollicitatieplicht is gegeven voor de periode van [maand] 2022 tot [maand] 2023, maar niet van vrijstelling van sollicitatieplicht voor een andere periode en ook niet van de reden voor de vrijstelling. Dat is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om aan de voorwaarden van artikel B7/2.1.1. van de Vc te voldoen. Dat eerder ook al op medische gronden vrijstelling van de sollicitatieplicht is verleend blijkt niet uit de overgelegde bewijsstukken. De beroepsgrond is verder niet onderbouwd en dat geldt ook voor de onmogelijkheid om die nadere onderbouwing te leveren. Van de door eiseres gestelde bewijsnood is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Er is onvoldoende informatie en onderbouwing aangeleverd om dat aan te nemen. De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

6. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Dat betekent dat de afwijzing van de mvv in stand blijft. Omdat het beroep ongegrond krijgt eiseres het betaalde griffierecht niet terug. Er is ook geen aanleiding om eiseres een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van
mr.L.J. van der Veen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.