ECLI:NL:RBDHA:2024:2671
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening inzake beëindiging tijdelijke bescherming van verzoeker
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. N.B. Swart, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn recht op tijdelijke bescherming zou eindigen op 4 september 2023. Op 29 januari 2024 trok de staatssecretaris dit besluit in en liet verzoeker weten dat de tijdelijke bescherming op 4 maart 2024 van rechtswege zou eindigen. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter op 22 augustus 2023 om een voorlopige voorziening, in de veronderstelling dat er al een besluit was genomen over de beëindiging van zijn recht op tijdelijke bescherming.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 28 februari 2024 behandeld, samen met een andere zaak. In de uitspraak van dezelfde dag in de andere zaak, heeft de rechtbank de bestreden besluiten van 29 januari 2024 en 1 september 2023 vernietigd. Dit betekent dat het verblijfsrecht van verzoeker niet eindigt per 4 maart 2024, en dat hij aanspraak blijft maken op de rechten en voorzieningen die voortvloeien uit dit verblijfsrecht. Gezien deze omstandigheden was een voorlopige voorziening niet meer nodig, en heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, in aanwezigheid van griffier mr. M.C. Drenten-Boon, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.