ECLI:NL:RBDHA:2024:2699

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
NL23.34035
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing visumaanvraag voor kort verblijf en schending hoorplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een visum voor kort verblijf had aangevraagd, en de minister van Buitenlandse Zaken. De rechtbank behandelde het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar en het bestreden besluit van de minister, dat het bezwaar kennelijk ongegrond verklaarde. Eiser, die Ethiopische nationaliteit heeft, had een visum aangevraagd om zijn referent in Nederland te bezoeken. De minister had de aanvraag afgewezen op basis van onvoldoende bewijs van de sociale en economische binding van eiser met Ethiopië, en stelde dat er redelijke twijfel bestond over zijn voornemen om Nederland tijdig te verlaten.

Eiser voerde aan dat de hoorplicht was geschonden, omdat hij niet was gehoord in de bezwaarfase. De rechtbank oordeelde dat de minister ten onrechte had overwogen dat het bezwaar kennelijk ongegrond was, en dat eiser tijdens een hoorzitting zijn situatie beter had kunnen toelichten. De rechtbank concludeerde dat het beroep tegen het bestreden besluit gegrond was en vernietigde dit besluit. De rechtbank droeg de minister op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser, die in totaal € 2.187,50 bedroegen, en moest het griffierecht van € 184 worden vergoed.

De rechtbank benadrukte het belang van de hoorplicht in vreemdelingenzaken en dat deze niet lichtvaardig mag worden genegeerd, vooral wanneer er beoordelingsruimte is en de beslissing afhankelijk is van de specifieke omstandigheden van de zaak. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.34035

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , V-nummer: [V-nr.] , eiser

(gemachtigde: mr. R.E.J.M. van den Toorn),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. S.H.M. Maas).

Procesverloop

Bij besluit van 24 maart 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot verlening van een visum voor kort verblijf afgewezen.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Op 27 oktober 2023 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar.
Bij besluit van 2 november 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 1 februari 2024 op zitting behandeld te Breda. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ook waren W. Vermeij, referent, en A. Vermeij-Tsehaye aanwezig.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Ethiopische nationaliteit te hebben.
Eiser heeft een visum aangevraagd om op bezoek te gaan bij referent in de periode van 2 mei 2023 tot en met 13 mei 2023.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de visumaanvraag afgewezen omdat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond en er redelijke twijfel bestaat over het voornemen om het grondgebied van de lidstaten voor het verstrijken van het visum te verlaten. Eiser heeft op 31 maart 2023 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Op 27 oktober 2023 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Verweerder heeft vervolgens op 2 november 2023 het bestreden besluit genomen. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb [1] heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit van rechtswege ook betrekking op het alsnog genomen besluit.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder heeft overwogen dat de sociale en economische binding van eiser met zijn land van herkomst onvoldoende is aangetoond dan wel gering is gebleken, waardoor niet aannemelijk is gemaakt dat eiser (tijdig) het Schengengebied zal verlaten. Over de sociale band met Ethiopië heeft verweerder overwogen dat eiser geen eigen gezin heeft, dat eisers moeder en zus niet in dezelfde woonplaats als eiser in Ethiopië verblijven en dat niet is gebleken dat eiser een zorgplicht heeft jegens zijn in Ethiopië woonachtige directe familieleden of dat sprake is van zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen die eiser zouden nopen tijdig terug te keren. Gelet hierop stelt verweerder zich op het standpunt dat niet zonder meer kan worden aangenomen dat sprake is van een zodanige sociale binding met Ethiopië dat tijdige terugkeer redelijkerwijs gewaarborgd is te achten. Over de economische binding met Ethiopië heeft verweerder overwogen dat niet is gebleken van inkomsten uit de door eiser gestelde werkzaamheden als zelfstandige of dat eiser regelmatige en substantiële inkomsten verkrijgt uit economische activiteiten. Er kan daarom ook niet zonder meer worden aangenomen dat eiser een zodanige economische binding met Ethiopië heeft dat tijdige terugkeer redelijkerwijs is gewaarborgd.
4. Eiser voert tegen het bestreden besluit aan dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. Ten onrechte heeft verweerder overwogen dat het bezwaar kennelijk ongegrond is. Eiser functioneert in Ethiopië als manager/zaakwaarnemer van de stichting [naam stichting] . Daarnaast is eiser zelfstandig handelaar, wat ook blijkt uit een certificaat dat hij in bezwaar heeft overgelegd. Tijdens een gehoor had eiser zijn werkzaamheden en de wijze waarop hij inkomsten genereert nader kunnen toelichten. Verweerder heeft dan ook ten onrechte overwogen dat eiser kennelijk geen economische binding heeft met Ethiopië die terugkeer waarborgt. Daarnaast wijst eiser erop dat referent eerder al eens zes gasten uit Ethiopië heeft ontvangen, die allen weer zijn teruggekeerd naar hun land van herkomst. Eiser doet tot slot een beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 4 augustus 2023. [2]
De rechtbank oordeelt als volgt.
Het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder met het bestreden besluit alsnog heeft beslist op het bezwaar van eiser. Eiser heeft daarom geen procesbelang meer bij een beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Het beroep is, voor zover het is gericht tegen het niet-tijdig beslissen, dan ook niet-ontvankelijk.
6.
Nu tussen partijen niet in geschil is dat de beslistermijn door verweerder is overschreden en pas na deze overschrijding een besluit op het bezwaar is genomen, zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proceskosten van eiser voor het beroep niet-tijdig beslissen. Deze kosten worden op grond van het Bpb [3] vastgesteld op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 0,5).
Het beroep gericht tegen het bestreden besluit
7. Van het horen mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb worden afgezien, wanneer er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. De Afdeling [4] heeft op 6 juli 2022 [5] een uitspraak gedaan over de hoorplicht in vreemdelingenzaken. Daaruit volgt dat het uitgangspunt is dat een vreemdeling wordt gehoord in bezwaar. Dit uitgangspunt geldt te meer in zaken waarin er beoordelingsruimte is en de beslissing sterk afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. Verder volgt uit de uitspraak van 6 juli 2022 dat terughoudend moet worden omgegaan met uitzonderingen op de hoorplicht. Daarbij heeft de Afdeling erop gewezen dat met de hoorplicht ook wordt beoogd om het vertrouwen tussen burgers en de overheid te versterken en draagvlak te creëren voor besluiten. De vraag of van een gehoor kan worden afgezien, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Als relevante omstandigheid heeft de Afdeling onder meer genoemd de mate waarin een vreemdeling bereidwillig en actief de inspanningen heeft verricht die redelijkerwijs van hem verwacht kunnen worden bij het verkrijgen en tijdig aanleveren van de verzochte informatie. De vuistregel is dat naarmate een vreemdeling meer inspanningen heeft verricht om de benodigde informatie te verkrijgen en daarover heeft gecommuniceerd, het meer in de rede ligt om hem uit te nodigen voor een hoorzitting.
8. De rechtbank volgt eiser in zijn grond dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. Daartoe is het volgende van belang. Verweerder heeft in de bezwaarfase een vragenlijst toegezonden aan referent om nadere informatie te verkrijgen. In de antwoorden op de schriftelijke vragen heeft referent verklaard dat eiser van plan is eind volgend jaar te trouwen. Verder heeft referent gewezen op het werk van eiser in Ethiopië als zelfstandig ondernemer en is een ‘business license’ overgelegd. Ook zijn meerdere foto’s van referent en eiser overgelegd. In de bezwaarfase heeft referent zich dus actief ingespannen om de situatie van eiser toe te lichten en de informatie te overleggen. Gelet hierop had verweerder aanleiding moeten zien om referent dan wel eiser te horen in de bezwaarfase. Tijdens een hoorzitting kunnen het voorgenomen huwelijk van eiser en zijn werkzaamheden in Ethiopië nader worden toegelicht en eventuele onduidelijkheden over eisers sociale en economische binding met dat land worden weggenomen.
9. Het beroep van eiser, voor zover gericht tegen het bestreden besluit, is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:2 van de Awb. Het is niet mogelijk om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten, om zelf een beslissing te nemen of om het gebrek te herstellen met een betere motivering. De rechtbank zal daarom verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
10. In de gegrondverklaring van het beroep tegen het bestreden besluit ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Bpb vastgesteld op € 1.750 in verband met het beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1). Het totale bedrag aan proceskosten die verweerder dient te vergoeden is daarmee € 2.187,50. Daarnaast bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 184 zal vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet-tijdig nemen van een besluit op bezwaar niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.187,50;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184 aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Zaaknummer NL23.15923.
3.Besluit proceskosten bestuursrecht.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.