ECLI:NL:RBDHA:2024:2705

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
NL23.30851
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Libanese nationaliteit met beroep op onzorgvuldigheid en geloofwaardigheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Libanese nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris op 1 september 2023 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep op 7 februari 2024, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en de staatssecretaris aanwezig zijn.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Eiser heeft zijn asielaanvraag gebaseerd op problemen met leden van een politieke partij in Libanon, maar de staatssecretaris heeft de geloofwaardigheid van zijn relaas in twijfel getrokken. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet onterecht heeft aangenomen dat eiser zowel de Libanese als de Armeense nationaliteit heeft, en dat Armenië als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat hij niet veilig naar Armenië kan terugkeren.

De rechtbank wijst op de inconsistenties in de verklaringen van eiser over de gebeurtenissen in Libanon en de bedreigingen die hij heeft ervaren. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris zorgvuldig heeft gehandeld en dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht is. Eiser krijgt echter een vergoeding van zijn proceskosten omdat er een gebrek is geconstateerd in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.30851

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. J.P. van Mulken),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 1 september 2023 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Aan eiser is in het kader van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) voorlopig uitstel van vertrek verleend tot 1 maart 2024.
1.1.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 7 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiser stelt van Libanese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1969. Hij heeft op 25 september 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij het besluit van 21 oktober 2021 heeft de staatssecretaris deze aanvraag afgewezen. Bij uitspraak van 20 december 2021 [1] heeft de rechtbank het ingestelde beroep daartegen door eiser gegrond verklaard, het besluit van 21 oktober 2021 vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag moet nemen met inachtneming van de uitspraak. Uit die uitspraak volgt onder andere dat de rechtbank van oordeel is dat opnieuw horen van eiser over het vrije relaas in Libanon noodzakelijk is, dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt stelt dat eiser zijn gestelde Libanese nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt, dat de problemen die eiser (in Libanon) met leden van [politieke partij] stelt te hebben ondervonden als relevant element moet worden aangemerkt en dat de staatssecretaris onzorgvuldig heeft onderzocht en onvoldoende heeft gemotiveerd dat Armenië in het geval van eiser als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. Op 5 juli 2022 heeft vervolgens het aanvullend gehoor plaatsgevonden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft bij uitspraak van 21 juli 2022 het hoger beroep ongegrond verklaard. [2] Vervolgens heeft de staatssecretaris het bestreden besluit genomen.
Het asielrelaas
5. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft in een restaurant in Libanon in [plaats 1] ruzie gekregen met leden van [politieke partij]. Eiser is vervolgens naar Italië gevlucht. De leden van [politieke partij] zijn bij eisers zaak geweest en hebben hem via zijn zus bedreigd en ze hebben zijn zaak beschadigd. De leden hebben eiser ook via zijn broer bedreigd. De leden hebben daarna bij de Mukhtar, dit is een wijkhoofd van een gemeente, naar eiser geïnformeerd. Bij terugkeer vreest eiser dat hij door de [politieke partij] zal worden vermoord. Ook vreest eiser dat hij in Armenië gevonden kan worden en daar problemen zal krijgen met [politieke partij].
Het bestreden besluit
6. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst; en
2. Problemen met [politieke partij].
6.1.
De staatssecretaris stelt zich hierover op het standpunt dat relevant element 1 geloofwaardig en relevant element 2 ongeloofwaardig wordt geacht. Aangenomen wordt dat eiser zowel de Armeense als Libanese nationaliteit beschikt. Eiser heeft op verschillende punten wisselend, vaag en tegenstrijdig verklaard over de gestelde problemen. Armenië kan als veilig land van herkomst worden beschouwd, ook al is dat niet het land waar eiser woonachtig was. De staatssecretaris concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen.
De nationaliteit
7. Eiser betoogt dat ten onrechte uitgegaan wordt van de Armeense nationaliteit en enkel uitgegaan moet worden van de Libanese nationaliteit conform paragraaf C2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Hij beschikt alleen over een Armeens paspoort voor reisdoeleinden. De staatssecretaris beschikt ook niet over een origineel Armeens paspoort, maar alleen over de verklaringen van eiser en de gegevens uit EU-VIS. De gegevens in EU-VIS zouden onrechtmatig kunnen zijn verwerkt, dan wel deze zouden onjuist kunnen zijn, en gelet daarop zou de staatssecretaris vervolgens onvoldoende zorgvuldig kunnen vaststellen dat hij ook over de Armeense nationaliteit zou beschikken. Eiser kan dit niet nagaan omdat hij niet over de complete gegevens uit EU-VIS beschikt, hoewel hij hierom wel heeft verzocht.
7.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris is niet ten onrechte uitgegaan van zowel de Libanese als de Armeense nationaliteit. De rechtbank overweegt dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat de staatssecretaris in beginsel mag uitgaan van de juistheid van de informatie in EU-VIS. Het is dan ook aan eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval deze informatie onjuist is. [3] De informatie uit het EU-VIS, waarop eiser recht heeft om te vernemen op grond van artikel 38 van de Verordening nr. 767/2008, is aan hem toegestuurd. Uit EU-VIS blijkt dat eiser een aanvraag heeft gedaan voor een Italiaans visum. Het visum heeft eiser aangevraagd met een document waaruit zijn Armeense nationaliteit blijkt. Het is dus eerst aan eiser om op zijn minst een begin van bewijs te leveren dat de EU-VIS registratie niet juist is. De EU-VIS registratie vormt immers een sterke aanwijzing dat eiser in het bezit is van een Armeens paspoort en dus de Armeense nationaliteit bezit. Het is aan eiser om de twijfel die is ontstaan door de EU-VIS resultaten weg te nemen en het ontbreken van die Armeense nationaliteit alsnog aannemelijk te maken. Daarin is eiser niet geslaagd. Eiser heeft bovendien zelf verklaard dat hij bij het consulaat in Den Haag opnieuw in het bezit is gesteld van een op naam gesteld Armeens paspoort, dat bij een vriend in Duitsland ligt. [4] In het aanvullend gehoor heeft eiser nogmaals verklaard dat hij over een Armeens paspoort beschikt. [5] De staatssecretaris stelt zich verder niet ten onrechte op het standpunt dat de wijze van verkrijging van het paspoort, waar eiser ook niet in wordt gevolgd door de staatssecretaris, geen verschil maakt voor de constatering dat eiser over de Armeense nationaliteit beschikt. Verder overweegt de staatssecretaris dat uit de overgelegde (verlopen) Libanese paspoorten, die zijn onderzocht en echt zijn bevonden, ook blijkt dat aan eiser al op 12 oktober 2012 een visum is verstrekt voor Armenië. Ook al zijn deze Libanese paspoorten reeds verlopen, de staatssecretaris gaat er gelet op het voorgaande niet ten onrechte van uit dat eiser zowel de Armeense als Libanese nationaliteit beschikt.
Zorgvuldigheid
8. Eiser betoogt dat hij niet in de gelegenheid is geweest om zijn asielrelaas in voldoende mate naar voren te brengen. In het gehoor veilig land van herkomst (hierna: VLG) is eiser niet in de gelegenheid gesteld en heeft hij geen ruimte gehad om daadwerkelijk en gedetailleerd te kunnen verklaren over zijn problemen in Libanon, daarom heeft de rechtbank ook de eerdere besluitvorming vernietigd. Tijdens dit gehoor had eiser ook moeite met de tolk, omdat het niet zijn moedertaal is. Aan het VLG mag dan ook niet zoveel waarde worden gehecht. Dat sommige details ontbreken kan eiser dan ook niet verweten worden en deze worden aangevuld met de correcties en aanvullingen en het aanvullend gehoor. De aanvullingen en details tijdens het aanvullend gehoor kunnen dan ook niet als afwijkingen worden gezien die afbreuk zouden doen aan de geloofwaardigheid van zijn relaas. De correcties en aanvulling zijn ook onvoldoende kenbaar bij de beoordeling betrokken.
Eiser betoogt verder dat niet inzichtelijk is hoe de staatssecretaris tijdens het VLG of het aanvullend gehoor rekening heeft gehouden met zijn beperkingen, zoals die volgen uit het MediFirst rapport van daarna. Het advies was er niet en de klachten waren niet bekend bij de staatssecretaris tijdens de gehoren, dus kan niet zonder meer worden gesteld dat daarmee rekening is gehouden. Eiser heeft ook aangegeven dat hij verschillende soorten medicijnen inneemt en mede daardoor niet alle data meer exact weet te herinneren en soms ook niet alle details. Daarbij kan het zo zijn dat hij bepaalde details niet herinnert of op dat moment niet vermeld, dan wel niet helemaal juist. Tijdens het VLG is ook niet doorgevraagd of om nadere details gevraagd.
8.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich op de zitting terecht op het standpunt dat het feit dat de rechtbank heeft geoordeeld dat het VLG onzorgvuldig is geweest omdat eiser gevraagd is zich te beperken tot de problemen in Armenië, niet maakt dat het gehele gehoor onbruikbaar is geworden omdat er wel degelijk vragen zijn gesteld over de problemen in Libanon. De staatssecretaris stelt verder niet ten onrechte dat de wezenlijke verschillen in de vertellingen niet te verklaren zijn met de stelling dat het enkel aanvullingen en details betreffen. Gelet op de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling dienen alle revelante omstandigheden van het geval te worden betrokken en in onderlinge samenhang te worden gewogen. Ten aanzien van de tolk is op verzoek van eiser door een Turkse tolk gehoord en op verzoek van eiser is tijdens het VLG gewisseld van tolk naar een Arabisch-Libanese tolk. Daarna is gesproken over de problematiek in Libanon. Eiser heeft meermaals te kennen gegeven dat hij de tolk goed kon verstaan en niet is onderbouwd waaruit blijkt dat dit niet het geval is. Daarin ziet de rechtbank dan ook geen onzorgvuldigheid.
Op de zitting heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat hij destijds niet verplicht was voorafgaand aan het gehoor een medisch onderzoek aan te bieden gelet op artikel 3.109ca, eerste lid, aanhef en onder c, in samenhang met artikel 3.109, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Daaruit volgt dat indien de aanvraag vermoedelijk kennelijk ongegrond zal worden verklaard met toepassing van artikel 30b, eerste lid, onder b, van de Vw 2000 er geen medisch onderzoek wordt aangeboden. Dat is hier het geval. De staatssecretaris moet tijdens de asielprocedure wel alert zijn of de vreemdeling bijzondere procedurele waarborgen behoeft. De staatssecretaris heeft eiser naar aanleiding van de zienswijze alsnog uitgenodigd voor een afspraak bij MediFirst. Uit dit rapport van MediFirst blijkt dat er beperkingen zijn voor het horen, zoals dat eiser op reguliere tijdstippen moet eten en medicatie moet innemen, indien nodig zijn bloedspiegel te controleren en dat hij een wisselende concentratie kan ervaren. Volgens de staatssecretaris is er aan de later door MediFirst voorgestelde voorzorgsmaatregelen voldaan, omdat er geregeld pauze is gehouden, ervoor is gezorgd dat eiser zijn medicijnen uit de auto kon halen zodat hij deze op tijd kon innemen, aan eiser is duidelijk gemaakt dat hij het aan kon geven als hij om wat voor reden dan ook een pauze nodig had en vragen zijn waar nodig verduidelijkt. De rechtbank kan dit volgen.
Wat betreft de stelling van eiser dat hij moeite heeft met het benoemen van exacte data stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat dit niet wordt ondersteund door medische documenten en van eiser ook geen exacte data worden vereist. Ook heeft de staatssecretaris overwogen dat een simpele verwisseling van het jaartal niet aan eiser wordt toegerekend. Verder mag de staatssecretaris wel verwachten dat eiser consistent kan aangeven hoeveel tijd er ongeveer tussen de belangrijkste gebeurtenissen, die centraal staan in het relaas van eiser, zat.
De problemen met [politieke partij]
Het incident in het restaurant in 2018
9. Eiser betoogt dat hij niet tegenstrijdig heeft verklaard over het incident in het restaurant. Het is een interpretatie van de staatssecretaris dat uit het VLG volgt dat sprake zou zijn geweest van een kleinschalig conflict. Eiser heeft in het VLG slechts de kern samengevat, met daarbij in het achterhoofd gehouden dat hij niet over de problemen in Libanon al te veel mocht uitwijken en gelet op het afnemen van het gehoor in een andere taal dan zijn moedertaal. Dit is niet tegenstrijdig met de latere uitgebreidere verklaringen.
Eiser betoogt verder dat hij niet wisselend en ook niet tegenstrijdig heeft verklaard over het aantal personen dat aanwezig was bij de ruzie. Tijdens het VLG is niet doorgevraagd om nadere details en er is niet gevraagd hoeveel personen er aanwezig waren bij de ruzie. Bij het incident waren meerdere mensen aanwezig, zowel zijn familie alsmede meerdere leden van de [politieke partij]. Eiser heeft voornamelijk problemen gekregen met twee personen van de [politieke partij], die hij ook bij naam heeft genoemd. Dit staat los van dat er meerdere leden van [politieke partij] aanwezig waren, dat is pas gevraagd in het aanvullend gehoor.
9.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft niet ten onrechte tegengeworpen dat eiser wisselend heeft verklaard over het incident in het restaurant. Van eiser mag worden verwacht dat hij consistent is in zijn verklaringen over hetgeen er heeft plaatsgevonden en dat is niet het geval. Zo heeft eiser eerst verklaard dat hij ruzie had met twee personen en dat de Mukhtar hen uit elkaar heeft gekregen. Eiser zou hebben gezegd dat hij het niet leuk vond dat [politieke partij] zo actief was. Er zou een woordenwisseling zijn geweest en eiser zou een klap in zijn gezicht hebben gekregen en later wilden die twee personen hem terugpakken. [6] Daarbij heeft eiser dus een beeld geschetst van een ruzie met twee personen. Vervolgens heeft eiser verklaard dat er ongeveer vier of vijf [politieke partij] leden aanwezig waren en hij aanvankelijk nog aan hen zou hebben aangeboden om bij hen aan te sluiten aan tafel. De mannen hebben na eisers uitspraak wapens getrokken en op eiser gericht. Zijn hele familie van welgeteld bijna 30 mensen en de eigenaar en de bediening van het restaurant zouden er tussen zijn gekomen en eiser zou naar buiten zijn gesmokkeld door de bediening. [7] De staatssecretaris stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat deze verschillende verklaringen afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van het incident.
De wapens van de mannen
10. Eiser betoogt dat het niet sterk is om als tegenstrijdigheid te blijven aanmerken dat hij wisselend zou hebben verklaard over de wapens van de mannen. In het VLG kan dit verkeerd zijn vertaald, aangezien eiser de Turkse taal niet vloeiend spreekt en er ook helemaal niet duidelijk is gevraagd of bevestigd dat hij dit bij binnenkomst zou hebben gezien. Eiser heeft verduidelijkt dat ‘bij binnenkomst’ een onjuiste vertaling of omschrijving is geweest. Hij heeft de wapens niet bij binnenkomst waargenomen, maar pas op een later moment. Bovendien werd hem gevraagd naar een omschrijving van de leden van [politieke partij] en niet naar wat hij zag op het moment van binnenkomst. De staatssecretaris blijft vasthouden aan een omschrijving uit een onzorgvuldig afgenomen gehoor in een taal die niet de moedertaal is van eiser. Eiser betoogt verder dat het feit dat de staatssecretaris het bevreemdend acht dat er mensen zijn die tussen eiser en de leden van de [politieke partij] zijn gaan staan om de boel te sussen, terwijl er wapens waren getrokken door deze leden, geen afbreuk kan doen aan de geloofwaardigheid van eisers relaas. Libanon is een heel ander land dan Nederland en daar is het niet ongewoon dat iemand een wapen draagt en er wapens worden getrokken bij escalerende situaties en men om de situatie te de-escaleren tussen twee groepen in gaat staan zonder direct afgeschrikt te worden door een wapen. Eiser heeft ook niet gezegd dat leden van de [politieke partij] in staat zouden zijn in een restaurant zomaar willekeurig onschuldige mensen en bijstanders neer te schieten.
10.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser wisselend heeft verklaard over de wapens van de mannen. Eerst heeft eiser verklaard dat hij zag dat de mannen een wapen bij zich droegen toen zij binnenkwamen. [8] Vervolgens heeft eiser verklaard dat hij voorafgaand aan de ruzie niet wist dat de mannen wapens hadden. [9] De staatssecretaris stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat dit niet een onbelangrijk detail is, omdat eiser de mannen streng heeft aangesproken en kritiek heeft geuit op hun handelen. Verder stelt de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt dat niet valt in te zien hoe de verklaring van eiser tijdens het VLG verkeerd vertaald zou kunnen zijn of hoe eiser hiermee doelde op een later moment. Bij het gehoor vreemdelingenpolitie heeft eiser aangegeven Turks te spreken en dat zijn voorkeur Turks zou zijn. Eiser heeft tijdens het VLG tweemaal aangegeven de tolk goed te hebben kunnen verstaan. Daar komt bij dat eiser deze verklaring ook niet heeft gecorrigeerd in de correcties en aanvullingen. De staatssecretaris acht het verder niet ten onrechte bevreemdend dat eiser in de tweede vertelling van het verhaal heeft verklaard dat de mensen, waaronder het bedieningspersoneel van het restaurant, tussen eiser en de hooggeplaatste leden van een terroristische organisatie met vuurwapens zouden zijn gaan staan. De staatssecretaris erkent dat de houding jegens wapens in Nederland niet gelijk zal zijn aan de houding jegens wapens in Libanon, maar eiser heeft zijn stelling dat de situatie en houding jegens wapens in Libanon dermate anders is waardoor dit een realistisch scenario zou zijn niet onderbouwd. Het voorgaande doet niet ten onrechte afbreuk aan de geloofwaardigheid.
De reden van het vertrek uit Libanon
11. Eiser betoogt dat ten aanzien van de redenen waarom hij Libanon heeft verlaten onterecht wordt verwezen naar het gehoor bij vreemdelingenpolitie van 25 september 2021, terwijl daar geen voorbereiding voor heeft plaatsgevonden en het gehoor ziet niet op het achterhalen van het asielrelaas van eiser, waarin de vreemdelingenpolitie ook niet is getraind. Daar komt bij dat niet kan worden opgemaakt of gebruik is gemaakt van een beëdigde tolk, zodat aan de zorgvuldigheid van het gehoor kan worden getwijfeld. Tijdens het gehoor is ook niet geverifieerd of eiser de tolk wel goed kan verstaan. Het gehoor is daarmee in strijd met artikel 28 van de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) afgenomen.
11.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat hij het gehoor bij de vreemdelingenpolitie, waarbij eiser uit eigen beweging heeft verklaard over zijn asielredenen, gelet op de integrale beoordeling mag betrekken bij zijn oordeel. Het enkele feit dat het gehoor plaatsvond voorafgaand aan de rust- en voorbereidingstijd doet daaraan niet af. Eiser heeft de mogelijkheid gekregen om via een zienswijze te reageren op het proces-verbaal waarvan hij geen gebruik heeft gemaakt.
Op grond van artikel 28, eerste lid, van de Wbtv dient de staatssecretaris uitsluitend gebruik te maken van beëdigde tolken. De staatssecretaris stelt zich ter zitting op het standpunt dat hij de genoemde tolk niet terug kan vinden in het register, maar dat eiser hierdoor niet in zijn belangen is geschaad, dan wel is benadeeld in zijn mogelijkheid om zich te uiten. Er is gebruik gemaakt van een tolk in het Arabisch-Libanees. Eiser spreekt deze taal. Verder stelt de staatssecretaris dat tijdens het gehoor niet gebleken is van enige miscommunicatie. De rechtbank stelt vast dat tijdens het gehoor op 25 september 2021 geen gebruik is gemaakt van een beëdigde tolk. Uit uitspraken van de Afdeling blijkt dat de rechtbank onder bepaalde omstandigheden bij een schending van artikel 28, eerste lid, van de Wbtv kan beoordelen of dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden gepasseerd, op de grond dat de vreemdeling door de schending niet in zijn belangen is geschaad. [10] Zoals deze zittingsplaats eerder heeft geoordeeld volgt naar het oordeel van de rechtbank uit deze uitspraken dat daar alleen ruimte voor bestaat als de vreemdeling niet in zijn belangen kán zijn geschaad. [11] De staatssecretaris stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat er over dit onderwerp ook tegenstrijdig is verklaard in het aanvullend gehoor en VLG. Gelet daarop ziet de rechtbank aanleiding om het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren.
De tijdlijn
12. Eiser betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte stelt dat hij wat betreft de tijdlijn op meerdere punten inconsistent heeft verklaard. In de correcties en aanvullingen heeft eiser verduidelijkt dat hij in Italië was op het moment van de vernielingen. De dag na het incident is hij vertrokken en de dag daarna hebben de vernielingen plaatsgevonden. Dit heeft eiser duidelijk genoeg gemaakt.
12.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat eiser over de tijdlijn op meerdere punten inconsistent heeft verklaard. Eiser heeft wisselend verklaard over hoeveel dagen er tussen de ruzie en de vernieling zaten en over wanneer hij is vertrokken. Hij heeft tijdens het VLG verklaard dat hij op 18 oktober 2018 uit Libanon is vertrokken. [12] Tijdens het VLG heeft eiser verklaard dat de ruzie in het restaurant vier dagen vóór zijn vertrek uit Libanon plaatsvond en dat de vernieling vier dagen ná zijn vertrek plaatsvond. [13] Tijdens het aanvullend gehoor heeft eiser verklaard dat de vernieling al twee dagen na de ruzie plaatsvond. [14] Tijdens het VLG heeft eiser verklaard dat de ruzie plaatsvond op 13 oktober 2018 en dat ze op 20 oktober 2018 naar de winkel zijn gekomen en dat hij daarna is vertrokken uit Libanon. [15] Tijdens het aanvullend gehoor heeft eiser verklaard dat de ruzie plaatsvond op 17 of 18 oktober 2018. [16] De staatssecretaris stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat het de kern van het asielrelaas betreft of eiser al was vertrokken tijdens de vernieling of dat dit de reden was voor zijn vertrek. Daarom mag van eiser worden verwacht dat hij hierover consistent kan verklaren. Nu eiser dit niet heeft gedaan, doet dit afbreuk aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas.
De verklaring van eiser over de bedreigingen
13. Eiser betoogt dat hij, inclusief de correcties en aanvullingen en de gehoren, niet wisselend heeft verklaard over de bedreigingen. De mannen zijn vaker bij de zaak langsgegaan, waarschijnlijk om te zien of eiser zich daar bevond, hetgeen al als dreigend kan worden ervaren. Daarnaast zijn ze twee keer langsgekomen op de zaak, waarbij ze ook daadwerkelijk dreigementen hebben geuit. Daarbij eenmaal tegen zijn zus en eenmaal tegen zijn broer. Ook telefonisch zijn dreigementen geuit jegens de broer van eiser. Los daarvan zijn deze mannen ook nog een keer bij de Mukhtar langsgegaan.
13.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat eiser wisselend en vaag heeft verklaard over dat er na zijn vertrek meerdere bedreigingen zijn geuit door de leden. De staatssecretaris heeft de correcties en aanvulling meegenomen. Tijdens het VLG heeft eiser verklaard dat de mannen de eerste keer enkele dagen na de ruzie bij zijn zaak waren gekomen om hun bedreigingen te uiten en de bedreigingen, ook telefonisch, stopten daarna niet; ze kwamen iedere twee of drie maanden langs de zaak. [17] Vlak daarna verklaarde eiser dat de mannen maar twee keer langs zijn geweest en dat ze één keer telefonisch hebben gedreigd. [18] In de correcties en aanvullingen heeft eiser aangegeven dat de mannen twee keer bij hem in de zaak langs zijn geweest, één keer bij zijn zus en één keer zijn broer (fysiek) hebben bedreigd. Vervolgens heeft eiser tijdens het aanvullend gehoor verklaard dat ze één keer op de zaak zijn geweest, ze één keer hebben gebeld en één keer bij de Mukhtar langs zijn geweest. [19] De verklaringen hierover zijn dus niet consistent.
Verder heeft eiser eerst verklaard dat de mannen de eerste keer bij de winkel kwamen, maar ze niet met de aanwezige vrouwen wilden praten en later de bedreigingen aan zijn broer hebben geuit. [20] Tijdens het aanvullend gehoor heeft eiser daartegenover verklaard dat de mannen bij de eerste bedreiging naar de zaak zijn gegaan en daar direct hebben gezegd dat ze eiser zouden vermoorden. [21] Verder heeft eiser over de telefonische bedreiging eerst verklaard dat de zaak dicht was vanwege corona, dat zijn broer de telefoon checkte en toen de voicemail hoorde waarin ze een boodschap hebben achtergelaten. [22] In de correcties en aanvullingen heeft eiser aangegeven dat er geen sprake was van een voicemail en dat de broer het nummer had teruggebeld. De staatssecretaris acht dit niet ten onrechte merkwaardig, omdat de voicemail driemaal is benoemd tijdens het gehoor. Tijdens het aanvullend gehoor heeft eiser aangegeven dat ze naar het kantoor belden en zijn broer opnam. [23] Eiser is hiermee geconfronteerd en hij gaf aan dat hij het kort wilde vertellen. Dit wordt niet ten onrechte niet gevolgd door de staatssecretaris, omdat eiser immers is gevraagd om te vertellen hoe het precies is gegaan en aan hem uitgelegd is dat hij volledig antwoord moet geven op de vragen. Voorgaande doet afbreuk aan de geloofwaardigheid.
De verklaring van de Mukhtar
14. Eiser betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte stelt dat de inhoud van de verklaring van de Mukhtar afwijkt van hetgeen eiser heeft verklaard. Hieruit volgt ook dat eiser werd bedreigd met de dood. Eiser betoogt verder dat de staatssecretaris ten aanzien van deze verklaring uitgaat van een eigen interpretatie. De staatssecretaris meent uit de verklaring van de Mukhtar af te leiden dat de leden van de [politieke partij] zijn huis niet zouden hebben kunnen benaderen of vinden. Dat er is gevraagd het huis van eiser aan te wijzen zegt immers nog niet dat de leden van de [politieke partij] niet zouden weten of vermoeden waar eiser woont of wat zijn huis is. Het is evenwel goed denkbaar dat zij hun vermoedens juist wilden bevestigen omdat eiser al jaren niet meer is aangetroffen op dit adres. Ook volgt niet uit de verklaring dat de leden van de [politieke partij] vanwege de beveiliging het wooncomplex niet zouden hebben kunnen benaderen. Het is onduidelijk en niet nader toegelicht waar de staatssecretaris dit precies vandaan haalt
.
Verder heeft de Mukhtar het niet heeft aangedurfd om met naam en toenaam de [politieke partij] te noemen. Hij is bang voor mogelijke repercussies ten aanzien van hem zelf wanneer hij ook maar iets officieel zou verklaren ten aanzien van de [politieke partij]. Hij heeft echter verwezen naar de afkomst van de twee personen die hem hebben bezocht, hetgeen overeenkomst met de verklaringen van eiser, en daarnaast aangegeven dat zij uit [plaats 2] afkomstig waren. [plaats 2] staat erom bekend als een gebied dat geregeerd wordt en gecontroleerd wordt door de [politieke partij]. Zij hebben de macht in [plaats 2].
Deze verklaring vormt een onderbouwing van de geloofwaardigheid van dat incident bij het restaurant waar eiser over heeft verklaard. Niet voor niets wordt expliciet gevraagd naar eiser en refereert ook de Mukhtar naar het eerdere incident waarover eiser heeft verklaard.
De staatssecretaris houdt ook geen rekening met de functie en het ambt van de Mukhtar en met de aanwezigheid van de Mukhtar bij het incident dat heeft plaatsgevonden. Alleen al vanuit zijn functie is de Mukhtar bekend met het incident dat heeft plaatsgevonden in het restaurant en waardoor eiser het land heeft moeten ontvluchten.
14.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft de verklaring van de Mukhtar meegenomen in het bestreden besluit. De staatssecretaris volgt niet dat het gaat om een originele verklaring omdat enkel een kopie is overgelegd en het dus niet kon worden onderzocht. De staatssecretaris stelt zich vervolgens niet ten onrechte op het standpunt dat de brief onvoldoende overtuigings- en bewijskracht heeft. De staatssecretaris overweegt daartoe het volgende. Uit de brief wordt duidelijk dat de Mukhtar niet weet wie deze mannen waren of waarom zij op zoek waren naar eiser en valt niet te concluderen dat het verband houdt met de eerder gestelde problemen en ook kan niet worden vastgesteld dat het gaat om leden van [politieke partij] of dat eiser wordt gezocht door [politieke partij]. Uit de brief wordt ook niet duidelijk hoe de Mukthar eiser kende en op basis van welke bron hij op de hoogte is geraakt van het eerdere incident. Er kan getwijfeld worden over de inhoud van de brief. De staatssecretaris stelt zich verder niet ten onrechte op het standpunt dat het bevreemding wekkend is dat de leden van [politieke partij] plotseling vier jaar na het incident naar de Mukhtar zouden gaan om het adres van eiser op te vragen. Niet valt in te zien dat dergelijk invloedrijke personen dit in de afgelopen jaren niet achterhaald zouden hebben, terwijl zij bovendien wel met regelmaat eisers familie wisten te bereiken. Dit komt ook niet overeen met de verklaringen van eiser. Eiser heeft in het aanvullend gehoor verklaard dat de mannen vanwege de plaatsing van zijn wooncomplex in een christelijke wijk en de beveiliging rondom het wooncomplex niet bij zijn huis konden komen. [24] Volgens de staatssecretaris impliceert dit dat de mannen reeds wisten waar eiser woonde en is het bevreemdend dat de Mukhtar zou zijn gevraagd naar het adres van eiser. De stelling van eiser dat zij dit enkel ter bevestiging zouden hebben gedaan is een aanname van eiser en de staatssecretaris ziet niet in waarom de mannen dit zo zouden doen. Niet valt in te zien dat de mannen kennelijk machtig genoeg zijn om met zware sancties te dreigen bij de Mukthar, maar dat deze (hooggeplaatste) leden van [politieke partij] het in die vier jaar niet voor elkaar zouden krijgen om het huis van eiser te benaderen omdat de beveiliging van het wooncomplex hen niet toelaat. De rechtbank kan voorgaande volgen.
De getuigenverklaringen van eisers broer en zus
15. Eiser betoogt dat de inhoud van de verklaringen van zijn broer en zus niet afwijken van hetgeen hij heeft verklaard. Eiser heeft de bedreigingen zelf niet ontvangen, maar heeft via zijn familie vernomen dat hij is bedreigd met de dood. Dit heeft eiser verklaard en volgt ook uit deze getuigenverklaringen en de verklaring van de Mukhtar. De nadere details omtrent de dreigementen in de getuigenverklaringen, bekrachtigen juist deze verklaringen en voegen wel degelijk iets toe aan het relaas van eiser. Eiser kan zelf niet in detail verklaren over de inhoud van de bedreigingen, omdat hij er zelf niet bij was.
15.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat verklaringen van derden kunnen worden meegenomen als ondersteunend bewijs, maar aan deze getuigenverklaringen van eisers broer en zus niet de waarde kan worden gehecht die eiser wenst te zien. Deze verklaringen van eisers familie zijn op eisers verzoek opgesteld en betreffen derhalve geen objectieve bronnen. De staatssecretaris stelt zich verder niet ten onrechte op het standpunt dat de inhoud van de verklaringen van zijn familie over de aard van de bedreigingen afwijkt van hetgeen eiser heeft verklaard. Volgens de verklaringen van eisers familie zouden de mannen bij het bezoek aan de winkel hebben gedreigd dat ze het huis van eiser in brand zouden steken als hij zich niet zou melden bij het restaurant. Eiser heeft zelf niets verklaard over een dreiging van brand en heeft verklaard dat ze hebben bedreigd dat ze hem zouden vermoorden als hij terug zou keren naar Libanon. [25] Eisers zus heeft verklaard dat de mannen haar en eiser met de dood hebben bedreigd. Eiser heeft daarentegen eerst verklaard dat ze helemaal niet met zijn zus wilde praten [26] en later verklaarde hij dat ze zijn zus hadden bedreigd. [27] Toen eiser met deze tegenstrijdigheid werd geconfronteerd, verklaarde eiser dat ze bij zijn zus alleen een boodschap hebben achtergelaten dat ze eiser zouden vermoorden zodra ze hem zouden vinden. Daaruit blijkt wederom geen bedreiging van zijn zus. Voorgaande doen wederom afbreuk aan de geloofwaardigheid.
Conclusie
16. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris niet ten onrechte de problemen met [politieke partij] (relevant element 2) ongeloofwaardig geacht.
Veilig land van herkomst Armenië
17. Eiser betoogt dat Armenië niet kan gelden als veilig land van herkomst, omdat Armenië corruptie kent. Niet is gebleken dat dat nu anders is. Het algemeen ambtsbericht van 2016 is nog steeds relevant. Verder is niet bij de beoordeling betrokken de meest recente ontwikkelingen aangaande Armenië en Azerbeidzjan en de gespannen situatie die daardoor is ontstaan. Eiser betoogt verder dat hij in Armenië ook niet veilig zal zijn voor de invloeden van [politieke partij].
Eiser is niet afkomstig uit Armenië en heeft daar niet gewoond en beschikt over geen enkel sociaal netwerk daar.
17.1.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt deze grond niet. Armenië kan nog steeds worden beschouwd als veilig land van herkomst. [28] Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat daarvan in zijn geval niet langer van kan worden uitgegaan. Bij voorkomende problemen in Armenië kan eiser zich bovendien wenden tot de autoriteiten in Armenië. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit in zijn geval niet mogelijk is.
Wat betreft eisers nationaliteit wordt, zoals overwogen onder 7.1., gevolgd dat eiser zowel de Libanese als de Armeense nationaliteit heeft. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat eiser veilig naar Armenië kan terugkeren nu hij ook over de Armeense nationaliteit beschikt, ook al heeft hij daar niet gewoond, op grond van artikel 36, eerste lid, onder a, van de Procedurerichtlijn.

Conclusie en gevolgen

18. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
18.1.
Omdat de rechtbank onder 11.1. een gebrek heeft geconstateerd, krijgt eiser wel een vergoeding van zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze kosten bedragen op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht
€ 1.750, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen (per proceshandeling 1 punt, met een waarde van € 875 per punt en wegingsfactor 1). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Voors, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer: NL21.17012 (niet gepubliceerd).
2.Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 28 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:661.
4.VLG, p.5.
5.Aanvullend gehoor, p. 4.
6.VLG, p 10-11.
7.Aanvullend gehoor, p 8.
8.VLG, p. 15.
9.Aanvullend gehoor, p. 12.
10.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 29 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1395.
11.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 november 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:11372.
12.VLG, p. 9.
13.VLG, p.10-11.
14.Aanvullend gehoor, p. 11.
15.Aanvullend gehoor, p.12.
16.Aanvullend gehoor, p.13.
17.VLG, p. 12.
18.VLG, p. 12.
19.Aanvullend gehoor, p. 13.
20.VLG, p. 13.
21.Aanvullend gehoor, p. 13.
22.VLG, p. 12 en 14.
23.Aanvullend gehoor, p.14.
24.Aanvullend gehoor, p. 7.
25.Aanvullend gehoor, p. 13.
26.VLG, p. 13.
27.VLG, p. 15.
28.Kamerstukken II 2021-2022, 19637, nr. 2885 van 26 april 2022.