ECLI:NL:RBDHA:2024:2713

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
23/2211
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing paspoortaanvraag wegens verlies Nederlanderschap en evenredigheidstoets

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering om haar aanvraag voor een Nederlands paspoort in behandeling te nemen. Eiseres, geboren in de Verenigde Staten, heeft via haar ouders het Nederlanderschap verkregen. De aanvraag voor een paspoort werd op 10 augustus 2021 ingediend, maar verweerder weigerde deze op 20 januari 2022, omdat eiseres op 19 februari 2021 haar Nederlanderschap van rechtswege had verloren. Dit verlies vond plaats toen haar ouders vrijwillig een andere nationaliteit verkregen. Eiseres betoogt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen van dit verlies voor haar Unierechtelijke belangen, vooral gezien haar minderjarigheid en de impact op haar toekomstplannen in de EU.

De rechtbank heeft het beroep op 21 december 2023 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat verweerder een deugdelijke evenredigheidsbeoordeling heeft verricht en dat eiseres niet voldoende heeft aangetoond dat zij op het moment van verlies van het Nederlanderschap concrete plannen had om gebruik te maken van haar EU-rechten. De rechtbank concludeert dat de banden van eiseres met Nederland niet relevant zijn voor de beoordeling van de evenredigheid van het verlies van het Unieburgerschap. Bovendien is de rechtbank van mening dat de uitzonderingsgrond van de Rijkswet op het Nederlanderschap niet van toepassing is op eiseres, aangezien zij bij geboorte de Amerikaanse nationaliteit bezat. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2211

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 februari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] ( [land] ), eiseres

(gemachtigde: mr. F. Jansen),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. I.D. Fleuren).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering om haar aanvraag voor een Nederlands paspoort in behandeling te nemen.
1.1.
Verweerder heeft op 20 januari 2022 geweigerd de aanvraag in behandeling te
nemen. Met het bestreden besluit van 17 februari 2023 is verweerder hierbij gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 december 2023 op zitting behandeld. Daarbij
waren de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is in 2005 in de Verenigde Staten geboren. Bij haar geboorte heeft zij via haar ouders het Nederlanderschap verkregen. Eiseres heeft op 10 augustus 2021 een Nederlands paspoort aangevraagd. Verweerder heeft geweigerd de aanvraag in behandeling te nemen, omdat eiseres het Nederlanderschap op 19 februari 2021 van rechtswege heeft verloren. Op die datum hebben de ouders van eiseres namelijk vrijwillig een andere nationaliteit verkregen, die eiseres reeds in bezit had. [1] Verweerder is uitgegaan van de evenredigheidstoets van de IND [2] , waarin is geconcludeerd dat geen sprake is van onevenredige gevolgen voor eiseres ten gevolge van haar verlies van het Nederlanderschap. [3]
Wat stelt eiseres in beroep?
3. Volgens eiseres heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden
met de gevolgen voor haar belangen in de Unierechtelijke sfeer. Eiseres is minderjarig en heeft door nalatigheid van haar ouders haar Amerikaanse nationaliteit verloren; dat is strijdig met de belangen van het kind, zoals beschermd door artikel 24 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (“het Handvest”) en artikel 3 van het Verdrag Inzake de Rechten van het Kind (“IVRK”). [4] Het recht van vrij verkeer wordt voor eiseres beperkt en de mogelijkheid om te studeren en te werken op het grondgebied van EU-lidstaten wordt bemoeilijkt. Eiseres heeft aspiraties om te werken in de
hospitality-wereld en bijzondere banden met Nederland. Het was ten tijde van het verlies van het Nederlanderschap redelijk te voorzien, dat zij op relatief korte termijn in Nederland zou gaan werken of studeren. Verder hebben de twee oudere broers van eiseres nog wel de Nederlandse nationaliteit, waardoor de eenheid van nationaliteit binnen het gezin wordt geschonden, in strijd met de ratio van artikel 16, eerste lid van de RWN. Gelet op deze onevenredige gevolgen, zou eiseres het Nederlanderschap met terugwerkende kracht moeten herkrijgen.
4. Daarnaast stelt eiseres dat zij de Nederlandse nationaliteit niet verloren, omdat zij valt onder de uitzonderingsgrond van artikel 16, tweede lid, aanhef en onder e van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN).
5. Verder is het verlies van Nederlanderschap volgens eiseres in strijd met artikel 8 van het IVRK.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna zal worden toegelicht hoe de rechtbank tot deze conclusie komt en welke gevolgen dit heeft.
5. Verweerder heeft een deugdelijke Unierechtelijke evenredigheidsbeoordeling verricht. Bij deze beoordeling is verweerder uitgegaan van de situatie op het moment van verlies van het Nederlanderschap. Verweerder heeft op goede gronden tegengeworpen dat eiseres niet voldoende heeft onderbouwd, dat zij op 19 februari 2021 aantoonbare en concrete plannen had om gebruik te maken van haar EU-rechten. Dat zij in de toekomst een ongespecificeerde studie in de EU zou willen volgen, heeft verweerder mogen beschouwen als een hypothetische gebeurtenis die niet kan worden meegewogen in de belangenafweging. De banden van eiseres met Nederland zijn volgens vaste rechtspraak ook niet relevant voor de beoordeling of het verlies van het Unieburgerschap evenredig is geweest, nu deze banden met Nederland geen Unierechten betreffen. [5] Evenmin vormen deze banden een duidelijke aanwijzing dat eiseres een concreet voornemen had om in de EU te werken of studeren. Ten aanzien van de reizen die eiseres in het verleden heeft gemaakt naar landen binnen de EU heeft verweerder mogen overwegen, dat eiseres als bezitter van de Amerikaanse nationaliteit niet visumplichtig is en dat niet is gebleken dat zij onevenredig wordt belemmerd door het verlies van het Unieburgerschap. Verweerder hoefde in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen reden te zien om een onevenredige beperking van het vrije verkeer aan te nemen. Verder heeft verweerder bij de evenredigheidstoets voldoende rekening gehouden met de gevolgen van het verlies voor eiseres als minderjarige; niet blijkt van strijd met artikel 24 van het Handvest of artikel 3 van het IVRK.
6. Ook het gegeven dat eiseres door nalatigheid van haar ouders het Unieburgerschap heeft verloren en dat haar broers nog wel de Nederlandse nationaliteit hebben, heeft verweerder buiten de evenredigheidstoets mogen laten, nu deze omstandigheden geen verband houden met het Unierecht. De rechtbank overweegt hierbij dat in het arrest Tjebbes of wet- en regelgeving geen aanknopingspunten bestaan voor het maken van een belangenafweging. [6] De grondgedachte van eenheid van nationaliteit binnen het gezin is geen geweld aangedaan, aangezien eiseres net als haar ouders de Amerikaanse nationaliteit heeft behouden.
7. Ten aanzien van de uitzonderingsgrond van artikel 16, tweede lid aanhef en onder e van de RWN overweegt de rechtbank dat deze niet van toepassing is op eiseres, nu eiseres bij geboorte de Amerikaanse nationaliteit bezat. In de categorie e en/of f van artikel 16, tweede lid, van de RWN wordt dit niet onder de ‘verkregen nationaliteit’ begrepen. Volgens geschiedenis van de totstandkoming van deze bepalingen zien zij op het behoud van het Nederlanderschap van minderjarigen bij de vrijwillige verkrijging van een vreemde nationaliteit. In het geval van eiseres is van een dergelijke verkrijging geen sprake. [7]
8. Artikel 8 van het IVRK vestigt geen verplichting voor de Nederlandse Staat om eiseres haar Nederlandse nationaliteit te laten behouden. Dit volgt uit de zinsnede "zonder onrechtmatige inmenging" in dat artikel. Uit het voorgaande blijkt dat eiseres geen onevenredige gevolgen ondervindt als gevolg van het verlies van haar Nederlandse nationaliteit. Daarmee kan van een onrechtmatige inmenging geen sprake zijn.
9. Uit het hiervoor overwogene volgt dat verweerder op goede gronden heeft geweigerd de aanvraag van eiseres in behandeling te nemen, nu niet is voldaan aan de eis van artikel 9, eerste lid, van de Paspoortwet, dat de aanvrager ten tijde van de paspoortaanvraag Nederlander is in de zin van de wet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op 1 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN).
2.Immigratie- en Naturalisatiedienst.
3.De evenredigheidstoets is verricht naar aanleiding van het Arrest Tjebbes van het Hof van Justitie van de Europese Unie 12 maart 2019, (ECLI:EU:C:2019:189); Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 12 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:423).
4.Eiseres verwijst naar artikel 24 van het Handvest.
5.Uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie 12 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:189) en Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 12 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:423), r.o. 11.2.
6.Zie ook de uitspraak van deze rechtbank van 17 maart 2022, (ECLI:NL:RBDHA:2022:2339), r.o. 4.2.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 25 oktober 2017, (