ECLI:NL:RBDHA:2024:2724

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
NL24.5994
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het kader van vreemdelingenrecht met betrekking tot uitzetting naar Marokko

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2024 wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is opgelegd op 13 september 2023 en is sindsdien meerdere keren getoetst. De rechtbank heeft het beroep op 27 februari 2024 behandeld, waarbij de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, terwijl eiser en zijn gemachtigde niet verschenen.

De rechtbank concludeert dat het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Eiser voerde aan dat er geen zicht op uitzetting naar Marokko meer zou zijn, omdat er geen laissez-passer was afgegeven. De rechtbank oordeelt echter dat het enkele feit dat de Marokkaanse autoriteiten na 16 november 2023 niets meer hebben gecommuniceerd over de aanvraag om een laissez-passer, niet betekent dat er geen zicht op uitzetting is. De staatssecretaris heeft voldoende voortvarend gehandeld en er zijn nieuwe afspraken gemaakt met de Marokkaanse autoriteiten.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de staatssecretaris voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. De rechtbank wijst de argumenten van eiser af dat de belangenafweging tot opheffing van de maatregel had moeten leiden, omdat eiser niet heeft onderbouwd waarom het voortduren van de maatregel onevenredig zou zijn. De rechtbank concludeert dat er geen grond is om te oordelen dat de rechtmatigheidsvoorwaarden voor het voortduren van de maatregel niet zijn voldaan. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.5994

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. V. Senczuk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Deze maatregel is opgelegd op 13 september 2023.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel drie keer eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 10 oktober 2023. [1] Op het eerste vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 17 november 2023. [2] Op het tweede vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 15 januari 2024. [3]
1.2.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft daarop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 27 februari 2024 op zitting behandeld. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Eiser en gemachtigde zijn niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Toetsingskader

4. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 of bij de afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, dan verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [4]
4.1.
Uit de uitspraak van de rechtbank van 15 januari 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 9 januari 2024) rechtmatig is.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
5. Eiser voert aan dat zicht op uitzetting in zijn individuele geval ontbreekt. Hoewel er in algemene zin sprake is van zicht op uitzetting naar Marokko is dat op eiser niet langer van toepassing te achten. Dit komt omdat nog steeds geen laissez-passer (lp) is afgegeven en de staatssecretaris daardoor zelfs de geboekte vlucht op 19 februari 2024 heeft moeten annuleren. De Marokkaanse nationaliteit is al op 16 november 2023 bevestigd door de autoriteiten van Marokko. Aangezien eiser zich ruim een maand na de vorige uitspraak nog steeds in het detentiecentrum bevindt is het individuele zicht op uitzetting naar Marokko komen te vervallen.
5.1.
Dit betoog slaagt niet. Uit het enkele feit dat de Marokkaanse autoriteiten na 16 november 2023 niets meer over de aanvraag om een lp hebben meegedeeld, kan niet worden afgeleid dat zicht op uitzetting naar Marokko voor eiser ontbreekt. Dit betekent namelijk niet dat de Marokkaanse autoriteiten de aanvraag niet meer in behandeling hebben of geen lp aan eiser wensen te verstrekken. Aan de Marokkaanse autoriteiten mag daarnaast enige tijd worden gegund om de afgifte van een lp in orde te maken.
De staatssecretaris heeft tijdens de zitting aangegeven dat het consulaat contact heeft met de Directie Internationale Aangelegenheden (DIA) over het afgeven van een lp. Er is veel gerappelleerd. Daarnaast is er sinds 1 februari 2024 een nieuwe werkwijze afgesproken met de Marokkaanse autoriteiten. In deze individuele procedure is door de DIA nadrukkelijk gezegd dat er een vlucht geboekt kon worden voor eiser. Dat is gedaan op basis van de nieuwe afspraken. Op 16 januari 2024 heeft de consul echter geen lp afgegeven. Dit komt omdat de consul nog vragen met betrekking tot de situatie van eiser heeft. De DIA mag daar geen antwoord op geven in verband met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De staatssecretaris heeft aangegeven dat de consul zelf met eiser kan praten en dan de vragen kan stellen. Dat is nog niet gebeurd. Er wordt wel gerappelleerd over wanneer contact met eiser wordt opgenomen. De staatssecretaris heeft ook aangegeven dat de beleidsafdeling ook betrokken is bij deze procedure omdat er niet conform de nieuwe werkafspraken is gehandeld door de Marokkaanse autoriteiten. Dat de vlucht van 19 februari 2024 is geannuleerd omdat er nog geen lp was verstrekt maakt gelet op het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank niet dat er geen sprake is van zicht op uitzetting.
Werkt de staatssecretaris onvoldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser?
6. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend aan de uitzetting werkt.
6.1.
Dit betoog slaagt niet. Uit de M120 van 16 februari 2024 blijkt dat de staatssecretaris veelvuldig heeft gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten voor verkrijging van een lp, laatstelijk op 29 januari 2024 en 12 februari 2024. Daarnaast heeft de DIA op 16 februari 2024 een persoonlijk gesprek gehad met de consul en nogmaals gerappelleerd in deze specifieke zaak en de autoriteiten verzocht om een lp voor eiser af te geven. Omdat eiser geruime tijd in Nederland verbleven heeft, heeft het consulaat aangegeven eerst toestemming van de Marokkaanse autoriteiten nodig te hebben alvorens tot afgifte van een lp over te gaan. De consul heeft aangegeven dat er een lp afgegeven zal worden als zij een akkoord ontvangen heeft. Daarnaast was er voor 19 februari 2024 een vlucht voor eiser geboekt die uiteindelijk is geannuleerd omdat er tegen de verwachting in toen nog geen lp was verstrekt. Op 26 februari 2024 heeft de consul aangegeven dat gewacht wordt op contact uit Rabat. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris nog steeds voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt.
Had de staatssecretaris de maatregel op grond van een belangenafweging moeten opheffen?
7. Voor zover eiser betoogt dat de belangenafweging tot opheffing van de maatregel had moeten leiden slaagt dit betoog niet. Eiser voert hiertoe aan dat het voortduren van de maatregel onevenredig en niet langer proportioneel is, maar hij heeft niet toegelicht of onderbouwd waarom hij dat vindt. Daarnaast heeft eiser niet uitgelegd waarom het belang van de staatssecretaris om de maatregel voort te zetten niet langer zou opwegen tegen zijn persoonlijk belang om in vrijheid te worden gesteld. Het enkele feit dat de bewaring inmiddels geruime tijd duurt rechtvaardigt de conclusie van eiser met betrekking tot de belangenafweging niet. De staatssecretaris heeft verder ter zitting – onbetwist – gesteld dat eiser nog geen zes maanden in bewaring zit. Dat betekent dat pas dan tot een verzwaarde belangenafweging zal worden overgegaan. De rechtbank kan dit standpunt van de staatssecretaris volgen.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
8. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor het voortduren van deze maatregel niet is voldaan. [5]

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de maatregel van bewaring in stand blijft. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De staatssecretaris hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid
van mr. M.H. Dijkman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 10 oktober 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:16575.
2.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 17 november 2023, zaaknummer NL23.34581 (niet gepubliceerd).
3.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 15 januari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:349.
4.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
5.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.