ECLI:NL:RBDHA:2024:2788
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-beschikking van de gemeente Noordwijk
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de waarde van een woning voor de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, vertegenwoordigd door gemachtigde G. Gieben, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van de gemeente Noordwijk, waarin de waarde van de woning op 1 januari 2021 was vastgesteld op € 653.000. De belanghebbende stelde dat de waarde lager moest zijn, namelijk € 612.000. Tijdens de zitting op 9 februari 2024 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank vond de vergelijkingsobjecten die door de heffingsambtenaar waren gebruikt, voldoende vergelijkbaar en oordeelde dat de heffingsambtenaar rekening had gehouden met de mindere kwaliteit en voorzieningen van de woning. De rechtbank verwierp ook de stelling van de belanghebbende dat de heffingsambtenaar de toezendplicht had geschonden, omdat de benodigde informatie beschikbaar was gesteld. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om vergoeding van immateriële schade af. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.