ECLI:NL:RBDHA:2024:2788

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
SGR 22/7859
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-beschikking van de gemeente Noordwijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de waarde van een woning voor de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, vertegenwoordigd door gemachtigde G. Gieben, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van de gemeente Noordwijk, waarin de waarde van de woning op 1 januari 2021 was vastgesteld op € 653.000. De belanghebbende stelde dat de waarde lager moest zijn, namelijk € 612.000. Tijdens de zitting op 9 februari 2024 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank vond de vergelijkingsobjecten die door de heffingsambtenaar waren gebruikt, voldoende vergelijkbaar en oordeelde dat de heffingsambtenaar rekening had gehouden met de mindere kwaliteit en voorzieningen van de woning. De rechtbank verwierp ook de stelling van de belanghebbende dat de heffingsambtenaar de toezendplicht had geschonden, omdat de benodigde informatie beschikbaar was gesteld. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om vergoeding van immateriële schade af. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/7859

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 februari 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende(gemachtigde: G. Gieben),

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Noordwijk, heffingsambtenaar.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de heffingsambtenaar van 9 november 2022 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking waarbij de waarde van de onroerende zaak gelegen aan de [adres 1] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het kalenderjaar 2022 is vastgesteld op € 653.000 (de beschikking).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2024.
Namens belanghebbende is verschenen [naam 1] , kantoorgenoot van de gemachtigde. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 2] .

Overwegingen

1. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum. Belanghebbende bepleit een waarde van € 612.000.
2. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar met de matrix en wat overigens is aangevoerd, aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. De rechtbank acht de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar met de woning. De heffingsambtenaar heeft [adres 2] en [huisnummer] niet in aanmerking genomen als vergelijkingsobjecten waardoor de gronden over die objecten geen doel treffen. Belanghebbende heeft ter zitting bevestigd dat de doelmatigheid terecht op “onder gemiddeld” (2) is gezet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar met de gedateerde staat en mindere kwaliteit en voorzieningen van de woning evenals de mindere ligging voldoende rekening gehouden door deze KOUDV-factoren als ‘onder gemiddeld’ (2) te waarderen. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze KOUDV-factoren nog lager moeten worden gesteld. De rechtbank volgt belanghebbende verder niet in zijn stelling dat de transactie van [adres 3] een lagere waarde van de woning onderbouwt. Uit dit object volgt immers een vierkantemeterprijs van € 1.712, en na correctie voor de mindere kwaliteit en voorzieningen (elk op 2) van de woning is de daaruit voortvloeiende vierkante meterprijs te herrekenen op € 1.370, wat hoger is dan de door de heffingsambtenaar gehanteerde vierkantemeterprijs (€ 1.367). De rechtbank gaat voorbij aan de ter zitting ingenomen stelling dat niet inzichtelijk is hoe de vierkantemeterprijs en de grondwaarde kan worden herleid. De rechtbank kan deze berekeningen in de matrix goed volgen met toepassing van de algemene rekenregels voor delen en vermenigvuldigen.
Toezendplicht
4. Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar de toezendplicht heeft geschonden. Ter zitting heeft belanghebbende bevestigd dat de gevraagde stukken, op de onderbouwing van de indexering van de vergelijkingsobjecten naar de waardepeildatum na, in de bezwaarfase verstrekt zijn en dat de vermeende schending van de toezendplicht nog enkel betrekking heeft op de onderbouwing van de indexering van de vergelijkingsobjecten. De rechtbank constateert dat het taxatieverslag de transactiedatums en verkoopprijzen van de daarbij gebruikte vergelijkingsobjecten vermeld, alsook de WOZ-waarde op de waardepeildatum en op 1 januari 2022. Met deze gegevens was het, zeker voor belanghebbendes gemachtigde, mogelijk om het gehanteerde indexeringspercentage te berekenen. De verdergaande eis van belanghebbende dat ook een onderbouwing van de indexatie moet worden toegezonden, vindt geen steun in het recht. Van een schending van de toezendplicht is geen sprake.
Overig
5. De indiening van het bezwaarschrift heeft minder dan twee jaar geleden plaatsgevonden. De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade daarom af.
6. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. Kiers, rechter, in aanwezigheid van S. Liesveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).