In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. De maatregel was opgelegd op 14 januari 2024 op basis van een ingediende asielaanvraag. De rechtbank had eerder, op 30 januari 2024, vastgesteld dat de maatregel tot dat moment rechtmatig was. Echter, op 26 januari 2024 verklaarde de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk, wat betekende dat de grondslag voor de bewaring verviel. Eiser had geen beroep ingesteld tegen deze beslissing, waardoor hij vanaf 2 februari 2024 geen rechtmatig verblijf meer had.
De staatssecretaris had de maatregel van bewaring moeten omzetten naar een andere grondslag, maar heeft dit nagelaten en de bewaring pas opgeheven op 14 februari 2024. De rechtbank concludeert dat het voortduren van de maatregel van bewaring vanaf 2 februari 2024 tot de opheffing onrechtmatig was, omdat de staatssecretaris niet tijdig heeft gehandeld. De rechtbank oordeelt dat eiser recht heeft op schadevergoeding voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, die wordt vastgesteld op € 1.300 voor 13 dagen. Daarnaast worden de proceskosten van eiser, ter hoogte van € 875, toegewezen aan de staatssecretaris.
De uitspraak is gedaan door rechter J.M.C. Schuurman-Kleijberg, in aanwezigheid van griffier M.H. Dijkman. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.