ECLI:NL:RBDHA:2024:2829

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
NL24.5529
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van voortduren van maatregel van bewaring na niet-ontvankelijk verklaring asielaanvraag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. De maatregel was opgelegd op 14 januari 2024 op basis van een ingediende asielaanvraag. De rechtbank had eerder, op 30 januari 2024, vastgesteld dat de maatregel tot dat moment rechtmatig was. Echter, op 26 januari 2024 verklaarde de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk, wat betekende dat de grondslag voor de bewaring verviel. Eiser had geen beroep ingesteld tegen deze beslissing, waardoor hij vanaf 2 februari 2024 geen rechtmatig verblijf meer had.

De staatssecretaris had de maatregel van bewaring moeten omzetten naar een andere grondslag, maar heeft dit nagelaten en de bewaring pas opgeheven op 14 februari 2024. De rechtbank concludeert dat het voortduren van de maatregel van bewaring vanaf 2 februari 2024 tot de opheffing onrechtmatig was, omdat de staatssecretaris niet tijdig heeft gehandeld. De rechtbank oordeelt dat eiser recht heeft op schadevergoeding voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, die wordt vastgesteld op € 1.300 voor 13 dagen. Daarnaast worden de proceskosten van eiser, ter hoogte van € 875, toegewezen aan de staatssecretaris.

De uitspraak is gedaan door rechter J.M.C. Schuurman-Kleijberg, in aanwezigheid van griffier M.H. Dijkman. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.5529

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.A.M. Karsten),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Deze maatregel is opgelegd op 14 januari 2024.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring al eerder getoetst. Uit de uitspraak van 30 januari 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. [1]
1.2.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.3.
De staatssecretaris heeft de bewaring op 14 februari 2024 opgeheven.
1.4.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

Inleiding
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Uit de uitspraak van 30 januari 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 23 januari 2024) rechtmatig is.
Heeft de staatssecretaris de bewaring te laat omgezet naar een andere grondslag?
4. Aan de maatregel van bewaring lag ten grondslag dat eiser een asielaanvraag had ingediend. Eiser stelt dat de staatssecretaris de bewaring ten onrechte te lang heeft laten voortduren op die grondslag. De staatssecretaris heeft namelijk in de beschikking van 26 januari 2024 de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
4.1.
In de beschikking van 26 januari 2024 staat dat eiser hiertegen binnen 1 week nadat hij het besluit heeft gekregen beroep kan instellen. De termijn voor het instellen van beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag verstreek op 2 februari 2024. Eiser heeft geen rechtsmiddelen ingesteld. Dit betekent dat eiser vanaf 2 februari 2024 geen rechtmatig verblijf meer had op grond van artikel 8, onder h, van de Vw 2000 en dat de grondslag (artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000) aan de bewaringsmaatregel is komen te ontvallen. De staatssecretaris had vervolgens de grondslag van de maatregel van bewaring moet wijzigen maar heeft dit nagelaten en heeft de bewaring pas opgeheven op 14 februari 2024. Als de maatregel niet wordt omgezet maar in plaats daarvan wordt opgeheven betekent dat naar het oordeel van de rechtbank dat het voortduren van de maatregel vanaf het moment dat de oorspronkelijke grondslag van de maatregel is komen te vervallen, onrechtmatig is.
4.2.
De verblijfstatus van eiser is gewijzigd op 2 februari 2024 door het aflopen van de beroepstermijn. Vanaf dat moment had de staatssecretaris 48 uur de tijd om de grondslag om te zetten. Nu dat niet is gebeurd, maar in plaats daarvan de maatregel op 14 februari 2024 is opgeheven, moet worden geconcludeerd dat de voortduring van de maatregel sinds 2 februari 2024 tot en met 14 februari 2024 op een onjuiste wettelijke grondslag heeft voortgeduurd. Uit de brief van de staatssecretaris van 21 februari 2024 volgt dat de staatssecretaris deze mening ook is toegedaan. De rechtbank acht - net als de staatssecretaris dus - die voortduring onrechtmatig.

Conclusie

5. Het beroep is gegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding toegewezen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 13 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 13 x € 100 (verblijf huis van bewaring) = € 1.300.
6. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.300 te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Dijkman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.