ECLI:NL:RBDHA:2024:287

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
NL23.40225
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 januari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 24 december 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die zich in een kwetsbare positie bevond, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 2 januari 2024 heeft eiser afstand gedaan van zijn recht om persoonlijk te verschijnen en zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. S. Akkas. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. R.P.G. van Bel.

De rechtbank heeft overwogen dat eiser niet de juiste informatie heeft ontvangen in een begrijpelijke taal bij de uitreiking van de maatregel van bewaring, wat een gebrek oplevert. Echter, de rechtbank oordeelt dat dit gebrek niet leidt tot onrechtmatigheid van de inbewaringstelling, omdat de belangen die met de bewaring zijn gediend zwaarder wegen. Eiser was op de hoogte van de redenen voor zijn inbewaringstelling en had toegang tot rechtsbijstand. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, wat de maatregel van bewaring rechtvaardigt.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt op 4 januari 2024, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.40225
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. S. Akkas), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris (gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 24 december 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 2 januari 2024 op een zitting behandeld. Eiser heeft schriftelijk verklaard afstand te doen van zijn recht om op de zitting te verschijnen. Hij heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2002.
Uitreiking maatregel van bewaring
2. Eiser stelt dat artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) is geschonden, omdat hij op het moment dat hij in bewaring werd gesteld geen schriftelijke vertaling heeft ontvangen van de maatregel van bewaring. Hierdoor is er sprake van een gebrek en moet er een belangenafweging gemaakt worden. Deze belangenafweging moet in het voordeel van eiser uitvallen, omdat hij van meet af aan heeft gezegd dat hij wil terugkeren naar Spanje.
3. De rechtbank overweegt het volgende. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in de uitspraak van 15 november 20231 overwogen dat uit
artikel 5.3, eerste lid, derde zin van het Vb volgt dat de informatie genoemd in die bepaling schriftelijk in een taal die de vreemdeling verstaat moet worden gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat de staatssecretaris dat in dit geval heeft gedaan. De staatssecretaris heeft bij het uitreiken van de maatregel van bewaring aan eiser weliswaar een informatiefolder uitgereikt in de Arabische taal, maar niet is gebleken dat deze folder de redenen van zijn inbewaringstelling bevatten en de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten, alsook de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen vermeld staan. Dat aan eiser een folder is uitgereikt in de Arabische taal is daarom niet voldoende. De staatssecretaris heeft niet (volledig) voldaan aan zijn uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin van het Vb voortvloeiende informatieplicht. Hierdoor is er sprake van een gebrek.
4. De rechtbank is echter van oordeel dat dit gebrek niet maakt dat de daaropvolgende inbewaringstelling onrechtmatig is, nu de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. Voorafgaand aan zijn inbewaringstelling is aan eiser – met behulp van een tolk in de Arabische (Algerijnse) taal – meegedeeld op welke gronden de maatregel van bewaring aan hem is opgelegd. De rechtbank leidt hieruit af dat hij bij de uitreiking al op de hoogte was van de redenen van zijn inbewaringstelling. Verder is aan eiser wel kosteloze rechtsbijstand toegekend en heeft zijn advocaat ook overleg met hem gehad en namens hem kort na het opleggen van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser wel in staat is gesteld om rechtsmiddelen effectief in te stellen tegen de maatregel van bewaring en dat niet is gebleken dat hij in zijn belangen is geschaad. De rechtbank verwijst hierbij naar rechtsoverweging 10 van de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023. De beroepsgrond slaagt niet.
Bewaringsgronden
5. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vb, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware en de lichte gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de gronden en de motivering daarvan de maatregel van bewaring kunnen dragen.

Lichter middel

7. Eiser stelt dat de staatssecretaris had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Eiser heeft namelijk van begin af aan aangegeven dat hij (zelfstandig) terug wil keren naar Spanje.
8. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat niet kon worden volstaan met het opleggen van een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel van bewaring volgt namelijk al dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser is eerder met onbekende bestemming vertrokken voorafgaand aan zijn geplande overdracht door Nederland aan Spanje. Uit deze omstandigheden volgt dat er sprake is van een onttrekkingsgevaar, waardoor de maatregel van bewaring aan eiser mocht worden opgelegd. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
9. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was1. Op grond van de stukken en wat op zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
1. ECLI:EU:C:2022:858.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
04 januari 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.