ECLI:NL:RBDHA:2024:2929

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
NL23.40286, NL23.40287, NL23.40288 en NL23.40289
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van asielaanvragen op grond van kennelijke ongegrondheid en beoordeling van geloofwaardigheid van gestelde problemen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 7 februari 2024, zijn de beroepen van vijf eisers tegen de afwijzing van hun asielaanvragen beoordeeld. De eisers, vertegenwoordigd door mr. H.A. Limonard, hadden op 11 oktober 2022 voor de derde keer een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. J. Raaijmakers, had deze aanvragen op 25 december 2023 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de beroepen op 25 januari 2024 behandeld, waarbij ook een tolk aanwezig was.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de aanvragen terecht als kennelijk ongegrond had afgewezen. De eisers stelden dat zij problemen ondervinden vanwege de afvalligheid van eiser, die niet langer in de islam gelooft. De rechtbank concludeerde echter dat de gestelde problemen niet eerder naar voren waren gebracht en dat dit niet in lijn was met de ernst van de vrees die eisers claimden. De rechtbank vond de argumenten van eisers, waaronder een document van de Hoogste Sjiitisch Islamitische Raad, niet voldoende onderbouwd om aan te tonen dat zij gevaar lopen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank de beroepen ongegrond en wees de verzoeken om een voorlopige voorziening af. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en biedt inzicht in de beoordeling van asielaanvragen en de vereisten voor geloofwaardigheid in dergelijke procedures.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.40286, NL23.40287, NL23.40288 en NL23.40289

uitspraak van de enkelvoudige kamer en voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser 1],
[eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] en [eiser 5] ,gezamenlijk te noemen: eisers,
(gemachtigde: mr. H.A. Limonard), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de afwijzing van hun asielaanvragen.
2. Eisers hebben op 11 oktober 2022 voor de derde keer een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 25 december 2023 deze aanvragen in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
3. Eisers hebben tegen de bestreden besluiten afzonderlijk beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
4. De rechtbank heeft de beroepen en verzoeken op 25 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eisers,
N. Abdel Nour als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Achtergrond

5. Eisers hebben op 22 september 2017 asiel aangevraagd. Deze aanvraag is afgewezen en dat besluit is na beroep en hoger beroep in rechte vast komen te staan. Eisers hebben op 2 december 2019 opnieuw een asielaanvraag ingediend. De afwijzing van deze aanvraag is in rechte vast komen te staan na een ongegrondverklaring van het beroep. Eisers hebben vervolgens op 11 oktober 2022 opnieuw een asielaanvraag ingediend en daaraan ten grondslag gelegd, dat eiser niet langer gelooft in de islam en daardoor problemen heeft met zijn schoonfamilie.

Bestreden besluit

6. Het asielrelaas van eisers bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Het niet langer in de islam geloven en afvalligheid;
3. Problemen met de schoonfamilie vanwege het niet langer geloven in de islam.
De staatssecretaris vindt de identiteit, nationaliteit en herkomst van eisers geloofwaardig. Ook vindt de staatssecretaris het geloofwaardig dat eiser niet langer gelooft in de islam. De gestelde problemen met zijn schoonfamilie wegens het niet langer geloven in de islam, vindt de staatssecretaris niet geloofwaardig. De staatssecretaris heeft de asielaanvragen van eisers daarom afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30c, eerste lid, onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
8. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de asielaanvragen van eisers heeft mogen afwijzen als kennelijk ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
9. Eisers zijn van mening dat zij de gestelde problemen als gevolg van de afvalligheid van eiser wel aannemelijk hebben gemaakt. Ter onderbouwing van de stelling dat van overheidswege problemen zijn te verwachten in de zin dat zij geen bescherming hoeven te verwachten, hebben eisers een schrijven van de Hoogste Sjiitisch Islamitische Raad (SIR) overlegd. Volgens eisers merkt de staatssecretaris terecht op dat deze Raad geen rechterlijke macht heeft of een vonnis kan wijzen, maar maakt dat niet dat de Raad geen invloed zou kunnen hebben. Eisers stellen dat er in de context van het Libanese rechtssysteem religieuze rechtbanken zijn voor zaken die binnen religieuze gemeenschappen een rol vervullen en zien op bijvoorbeeld huwelijk, echtscheiding en erfenis. Voor de rechtspraak kan hetgeen de SIR vindt dus wel degelijk een rol van betekenis hebben. Met het overleggen van dit document hebben eisers willen duiden dat zij in de negatieve aandacht zijn komen te staan.
Daarnaast stellen eisers dat de staatssecretaris hen ten onrechte heeft verweten dat zij de problemen vanwege de afvalligheid van eiser niet eerder hebben aangevoerd. Dit zou de geloofwaardigheid ondermijnen. Eisers stellen dat de problemen zich pas hebben voorgedaan in de periode dat eisers in Nederland verbleven en dat zij in eerste aanleg niet de noodzaak en ernst hebben ingezien om dit naar voren te brengen. Ter zitting heeft eiser daar nog aan toegevoegd dat zijn vorige advocaat hem adviseerde om dit niet te melden.
10. De rechtbank overweegt als volgt. Eisers stellen dat eiser sinds begin 2021 wordt bedreigd door zijn schoonfamilie, maar zij hebben daar tijdens het gehoor in de vorige asielprocedure in november 2021 niets over verklaard. Eisers hebben tijdens dat gehoor verklaard dat zij alles hebben verteld en dat er geen andere redenen zijn voor asiel. De staatssecretaris heeft eisers mogen aanrekenen dat zij nu anders verklaren en mocht oordelen
dat dit afdoet aan de geloofwaardigheid. Dat eisers de noodzaak en ernst niet hebben ingezien om de gestelde problemen eerder naar voren te brengen doet daar niet aan af. Zoals de staatssecretaris in het bestreden besluit heeft overwogen rijmt de ernst van de gestelde vrees namelijk niet met het niet aanvoeren van deze problemen in de vorige procedure. Dat de vorige advocaat van eiser hem zou hebben geadviseerd om deze problemen niet te melden, is niet alleen tardief aangevoerd, maar ook op geen enkele wijze onderbouwd.
Voorts stelt de rechtbank vast dat de stelling van eisers dat hetgeen de SIR heeft gevonden wel een rol van betekening kan hebben voor de rechtspraak, evenmin is onderbouwd. De rechtbank kan eisers reeds daarom al niet volgen in deze stelling. Daarnaast heeft de gemachtigde van de staatssecretaris de rechtbank er ter zitting terecht op gewezen dat uit het document van de SIR ook niet blijkt dat eiser en zijn gezin gevaar lopen.
De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom hij het element ‘problemen met de schoonfamilie vanwege het niet langer geloven in de islam’ ongeloofwaardig vindt.

Conclusie en gevolgen

11. De staatssecretaris heeft de aanvragen mogen afwijzen als kennelijk ongegrond. De beroepen zijn ongegrond.
12. De rechtbank doet hiermee uitspraak op de beroepen. Een voorlopige voorziening is daarom niet meer nodig. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om die reden af.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van
N.J. Biswane, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
07 februari 2024

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter staat geen hoger beroep of verzet open.