ECLI:NL:RBDHA:2024:2945

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
NL24.7595
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrechtelijke kader van vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 maart 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. De eiser, die in bewaring was gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel op 26 februari 2024 door de verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, is opgeheven. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de maatregel beoordeeld en geconcludeerd dat deze tot aan de opheffing rechtmatig is geweest. De rechtbank heeft daarbij de belangenafweging van de verweerder in aanmerking genomen, die in de M120 is vastgelegd.

De rechtbank heeft overwogen dat de eiser niet heeft meegewerkt aan het vertrekproces, wat de verweerder in zijn beoordeling heeft meegenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen redelijke belangenafweging heeft plaatsgevonden, zoals door de eiser gesteld, en dat de verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, en is openbaar gemaakt op 6 maart 2024. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.7595

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. G.P. Dayala)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 22 mei 2023, aansluitend aan een maatregel op de asielgrond, aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 opgelegd.
Eiser heeft op 27 februari 2024 tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft op 28 februari 2024 een voortgangsrapportage overgelegd die is gedateerd op 26 februari 2024. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat verweerder de maatregel van bewaring op 26 februari 2024 heeft opgeheven. Verweerder heeft tevens de zogenoemde M113 overgelegd waaruit blijkt dat de opheffing is gevolgd op een belangenafweging.
Eiser is in de gelegenheid gesteld om op de voortgangsrapportage te reageren maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 4 maart 2024 gesloten.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij de rechtmatigheid van deze bewaringsmaatregel eerder heeft beoordeeld. Uit de uitspraak van 14 februari 2024 (in de zaak NL24.4151, niet gepubliceerd) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom betrekt de rechtbank bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring thans de periode van het moment van het sluiten van dat onderzoek op
9 februari 2024 tot aan de opheffing.
3. Eiser heeft in het beroepsschrift gesteld dat de voortzetting van de bewaring onrechtmatig en onredelijk is, omdat er geen redelijke belangenafweging heeft plaatsgevonden.
4. De rechtbank zal het beroep, na een deels ambtshalve aanvullend verrichte rechtmatigheidsbeoordeling, ongegrond verklaren en overweegt daartoe als volgt.
5. In de te toetsen periode heeft verweerder slechts één uitzettingshandeling verricht, namelijk het rappelleren op een op 23 mei 2023 gedane lp-aanvraag. Dit maakt de tenuitvoerlegging van deze maatregel echter niet onrechtmatig. Verweerder was in afwachting van de verstrekking van een lp en kon geen andere vertrekhandelingen verrichten. De rechtbank wijst in dit verband op de proceshouding van eiser waaruit blijkt dat hij al enige tijd niet meer meewerkt aan vertrekgesprekken. Doordat eiser niet meewerkt aan vertrekgesprekken, stelt eiser verweerder niet in de gelegenheid om nader te beoordelen of inmiddels moet worden volstaan met de oplegging van een lichter middel. Eiser heeft ook in beroep geen omstandigheden aangevoerd die in dit kader relevant zijn en ook anderszins is van dergelijke omstandigheden niet gebleken. Verweerder heeft daarom niet hoeven volstaan met de oplegging van een lichter middel. In de M120 is voorts op 26 februari 2024 het navolgende vermeld:
(…)
Betrokkene zit nu 9 maanden in bewaring, de LP aanvraag loopt, maar er heeft, ondanks regelmatig rappelleren, nog geen bevestiging plaatsgevonden van de nationaliteit en identiteit. Nadat betrokkene bovendien ruim 9 maanden op zijn verantwoordelijkheid is gewezen om zijn terugkeer te realiseren, valt het te betwijfelen of het verder laten voortduren van de maatregel alsnog het gewenste resultaat zal opleveren, namelijk dat betrokkene binnen een redelijke termijn zal terugkeren.
(…)
De beroepsgrond dat er geen redelijke belangenafweging heeft plaatsgevonden is niet onderbouwd en acht de rechtbank overigens niet begrijpelijk. Verweerder heeft in de M120 nu juist gemotiveerd dat hij een belangenafweging heeft verricht vanwege de duur van de vrijheidsontneming en het uitblijven van een bevestiging van de nationaliteit en identiteit. Verweerder heeft ook gemotiveerd dat eiser op zijn verantwoordelijkheid is gewezen om mee te werken. Verweerder heeft de maatregel vervolgens uit eigen beweging opgeheven ondanks dat eiser het gehele vertrekproces geen enkele medewerking heeft verleend om zijn terugkeer te realiseren, ondanks dat de Marokkaanse autoriteiten inmiddels sneller overgaan tot terugname van de eigen onderdanen en ondanks dat de Marokkaanse autoriteiten niet hebben medegedeeld dat er geen lp kan en/of zal worden verstrekt. De rechtbank stelt vast dat uit de opheffing van de maatregel blijkt dat verweerder zich terdege realiseert dat de (voortduring van de) maatregel ter fine van uitzetting dient en dat de omstandigheid dat eiser het vertrekproces frustreert niet betekent dat niet kritisch en voortdurend moet worden beoordeeld of de maatregel en dus de vrijheidsontneming dit doel nog dient. De rechtbank acht de beslissing om nu de maatregel op te heffen juist en acht deze beslissing zonder meer goed gemotiveerd. De rechtbank merkt hierbij ook op dat de M120 veel gegevens en toelichting bevat en dat verweerder de rechtbank hierdoor in staat stelt de rechtmatigheid van de voortduring van de maatregel adequaat te beoordelen. Door deze toelichting in de M120 kan de rechtbank ook zonder verweerder om een nadere motivering te vragen beoordelen dat de maatregel tot aan het moment van opheffing rechtmatig heeft voortgeduurd.
6. Het beroep is dus ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen en bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
J.M.M. Versteegh - Janssen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 6 maart 2024.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.