ECLI:NL:RBDHA:2024:2950

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
SGR 22/7313
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-beschikking van de gemeente Den Haag ongegrond verklaard

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, gaat het om een beroep van de erven van een erflater tegen de WOZ-beschikking van de gemeente Den Haag. De erven, vertegenwoordigd door gemachtigde G. Gieben, hebben bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van hun woning op 1 januari 2021, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 621.000. De zitting vond plaats op 1 februari 2024, waar de gemachtigde en de heffingsambtenaar, vertegenwoordigd door mr. [naam 2] en mr. [naam 3], hun standpunten naar voren brachten.

De rechtbank heeft overwogen dat de waarde van de woning, die als hybride woning met ruimte voor een praktijk of studio wordt gekarakteriseerd, niet te hoog is vastgesteld. De heffingsambtenaar heeft voldoende vergelijkingsobjecten aangedragen en rekening gehouden met de staat van onderhoud van de woning. De rechtbank oordeelt dat de argumenten van de belanghebbende, waaronder de ondoelmatigheid van de oppervlakte en de lekkages, niet voldoende onderbouwd zijn om tot een lagere waardering te komen.

De rechtbank heeft ook de klachten van de belanghebbende over het inzagerecht en de motivering van de heffingsambtenaar behandeld en geconcludeerd dat er geen schending van rechtsbeginselen heeft plaatsgevonden. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 23 februari 2024 en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/7313

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2024 in de zaak tussen

De erven [erflater] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende(gemachtigde: G. Gieben),

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, heffingsambtenaar.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de heffingsambtenaar van 10 oktober 2022 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking waarbij de waarde van de onroerende zaak gelegen aan de [adres] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het kalenderjaar 2022 is vastgesteld op € 621.000 (de beschikking).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2024.
Namens belanghebbende is verschenen [naam 1] , kantoorgenoot van gemachtigde. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 2] en [naam 3] .

Overwegingen

1. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum. Belanghebbende bepleit een waarde van € 471.000.
2. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar met de matrix en wat overigens is aangevoerd, aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. De rechtbank acht de door de heffingsambtenaar gehanteerde vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar met de woning. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het onderhavige object een ongewone, hybride woning is met ruimte voor een praktijk of studio en dat het vinden van vergelijkingsobjecten hiervoor lastig is.
De heffingsambtenaar heeft aannemelijk gemaakt dat in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning waaronder de oppervlakte en de staat van onderhoud. Belanghebbende stelt dat een groot deel van de oppervlakte van de woning ondoelmatig is, omdat het ingericht is als een praktijk en dat dit waardedrukkende is. De heffingsambtenaar heeft dit gemotiveerd weersproken door te stellen dat dit ook een voordeel kan zijn, aangezien het de woning multifunctioneel en gewild maakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de doelmatigheid lager moet worden beoordeeld dan de heffingsambtenaar gedaan heeft. Belanghebbende stelt verder dat onvoldoende rekening is gehouden met de lekkages in de onderhavige woning. De heffingsambtenaar heeft de woning gewaardeerd in een matige staat van onderhoud vanwege de lekkages. Belanghebbende heeft onvoldoende onderbouwd dat uitgegaan moest worden van een slechtere staat van onderhoud bij het waarderen van de woning. De rechtbank gaat voorbij aan de ter zitting ingenomen stelling dat geen of onvoldoende rekening is gehouden met afnemend grensnut, reeds omdat belanghebbende onvoldoende heeft geconcretiseerd hoe dit volgens belanghebbende dan wel verdisconteerd had moeten worden.
4. Belanghebbende heeft nog aangevoerd dat de parkeergelegenheid in de wijk in combinatie met de ontoegankelijkheid van de eigen carport een waardedrukkend effect heeft. De heffingsambtenaar heeft aangevoerd dat uit de door belanghebbende overgelegde foto’s niet blijkt dat de carport niet bereikbaar is, laat staan dat hier rekening mee moet worden gehouden in de waardering. Daarbij heeft de heffingsambtenaar onweersproken aangevoerd dat bij de parkeerdruk bij de vergelijkingsobjecten vergelijkbaar is als bij de woning. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat het voornoemde leidt tot een lagere waardering. Dat Patrijsplantsoen 20 als vergelijkingsobject had moeten worden gehanteerd en dat dit leidt tot een lagere waarde voor de woning volgt de rechtbank niet omdat dit object vanwege de verschillen in oppervlak en inhoud minder geschikt is als vergelijkingsobject dan de vergelijkingsobjecten die door de heffingsambtenaar zijn aangevoerd.
Toezendplicht
5. De werkwijze van de heffingsambtenaar is reeds aan de orde is geweest in de jurisprudentie waarbij is geoordeeld dat van een schending van de toezendplicht geen sprake is. [1] De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak anders te oordelen.
Inzagerecht
6. Belanghebbende heeft geklaagd dat bij een inzage op 30 mei 2022 niet het volledige dossier ter inzage is gelegd. Verweerder heeft daar onweersproken tegenin gebracht dat de inzage op 30 mei 2022 geen betrekking had op de onderhavige zaak en dat belanghebbende in onderhavige zaak is uitgenodigd voor een inzage op 10 augustus 2022, maar hier geen gehoor aan heeft gegeven. Van een schending van het inzagerecht is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
Overig
7. Ook is de rechtbank niet gebleken van schending van het motiveringsbeginsel dan wel schending van enig ander rechtsbeginsel. De heffingsambtenaar is in de uitspraak op bezwaar voldoende ingegaan op de gronden van belanghebbende.
8. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. Kiers, rechter, in aanwezigheid van J.C.W. Wahls, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).