ECLI:NL:RBDHA:2024:2950
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-beschikking van de gemeente Den Haag ongegrond verklaard
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, gaat het om een beroep van de erven van een erflater tegen de WOZ-beschikking van de gemeente Den Haag. De erven, vertegenwoordigd door gemachtigde G. Gieben, hebben bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van hun woning op 1 januari 2021, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 621.000. De zitting vond plaats op 1 februari 2024, waar de gemachtigde en de heffingsambtenaar, vertegenwoordigd door mr. [naam 2] en mr. [naam 3], hun standpunten naar voren brachten.
De rechtbank heeft overwogen dat de waarde van de woning, die als hybride woning met ruimte voor een praktijk of studio wordt gekarakteriseerd, niet te hoog is vastgesteld. De heffingsambtenaar heeft voldoende vergelijkingsobjecten aangedragen en rekening gehouden met de staat van onderhoud van de woning. De rechtbank oordeelt dat de argumenten van de belanghebbende, waaronder de ondoelmatigheid van de oppervlakte en de lekkages, niet voldoende onderbouwd zijn om tot een lagere waardering te komen.
De rechtbank heeft ook de klachten van de belanghebbende over het inzagerecht en de motivering van de heffingsambtenaar behandeld en geconcludeerd dat er geen schending van rechtsbeginselen heeft plaatsgevonden. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 23 februari 2024 en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.