ECLI:NL:RBDHA:2024:2956

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
NL23.37238
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag voor kort verblijf op basis van onvoldoende economische en sociale binding met Syrië

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum voor kort verblijf. Eiser, een 62-jarige Syrische man, had de aanvraag ingediend om zijn vrouw en kinderen in Nederland te bezoeken, nadat zij in 2016 asiel hadden gekregen en genaturaliseerd waren. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Buitenlandse Zaken, omdat er onvoldoende substantiële sociale en economische binding met Syrië was aangetoond, wat de tijdige terugkeer naar Syrië in gevaar zou brengen.

De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. Eiser stelde dat hij voldoende financiële middelen had en dat hij als arts in Syrië werkte, wat zijn verplichting om terug te keren zou onderbouwen. De rechtbank oordeelde echter dat de minister ten onrechte niet inging op de medische informatie over de vrouw van eiser, maar dat de afwijzing van de visumaanvraag op andere gronden gerechtvaardigd was. De rechtbank concludeerde dat eiser onvoldoende had aangetoond dat hij een substantiële sociale binding met Syrië had, en dat de minister zich op het standpunt kon stellen dat de economische binding niet voldoende was om een tijdige terugkeer te garanderen.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Eiser kreeg een proceskostenvergoeding van € 1.750,- toegewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.37238

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. P.A.J. Mulders),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Verzijden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag voor een visum voor kort verblijf voor eiser.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 6 april 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 30 oktober 2023 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de heer [naam zoon] , zoon van eiser en referent, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het bestreden besluit

3. Eiser heeft de Syrische nationaliteit, is 62 jaar oud en woont in Syrië. Zijn vrouw en drie kinderen, waaronder referent, hebben in 2016 een verblijfsvergunning asiel in Nederland gekregen. Zij zijn inmiddels tot Nederlander genaturaliseerd. Aan eiser is destijds een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis toegekend, maar eiser heeft besloten in Syrië te blijven. Eiser wil voor familiebezoek naar Nederland komen en heeft daarom de aanvraag ingediend.
4. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat, samengevat, niet is gebleken
van een substantiële sociale en economische binding van eiser met Syrië en de tijdige terugkeer van eiser naar Syrië daarom redelijkerwijs niet gewaarborgd is te achten en hierdoor ook geen zekerheid bestaat over de uiteindelijke verblijfsduur van eiser in Nederland. In het verlengde hiervan, kan ook de juistheid van het opgegeven reisdoel voor zover dat ziet op kort verblijf van maximaal drie maanden onvoldoende worden vastgesteld.

Toetsingskader

5. De rechtbank stelt voorop dat de weigeringsgronden die zijn opgenomen in artikel 32, eerste lid, van de Visumcode ieder afzonderlijk voldoende zijn om een visum te weigeren. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie beschikt verweerder over een ruime beoordelingsmarge bij de beoordeling van de relevante feiten om te bepalen of één van deze weigeringsgronden van toepassing is. De rechter kan het besluit van verweerder hierover daarom slechts terughoudend toetsen. [1]
Artikel 32 Visumcode:
1. Onverminderd artikel 25, lid 1, wordt een visum geweigerd:
a. a) indien de aanvrager:
i. i) een vals, nagemaakt of vervalst reisdocument heeft overgelegd;
ii) het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond;
iii) niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als voor zijn terugreis naar het land van herkomst of verblijf, of voor doorreis naar een derde land waar hij met zekerheid zal worden toegelaten, of in de mogelijkheid te verkeren deze middelen legaal te verkrijgen;
iv) in de lopende periode van zes maanden reeds drie maanden op het grondgebied van de lidstaten heeft verbleven op grond van een eenvormig visum of een visum met territoriaal beperkte geldigheid;
v) ter fine van weigering van toegang in het SIS gesignaleerd staat;
vi) wordt beschouwd als een bedreiging van de openbare orde, de binnenlandse veiligheid, de volksgezondheid als omschreven in artikel 2, lid 19, van de Schengengrenscode, of de internationale betrekkingen van één van de lidstaten, en met name of hij om dezelfde redenen met het oog op weigering van toegang gesignaleerd staat in de nationale databanken van de lidstaten;
vii) in voorkomend geval, niet heeft aangetoond te beschikken over een toereikende en geldige medische reisverzekering,
of b) indien er redelijke twijfel bestaat over de echtheid van de door de aanvrager overgelegde bewijsstukken of over de geloofwaardigheid van de inhoud ervan, de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aanvrager of zijn voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
Artikel 21 Visumcode:
1. Bij het onderzoeken van aanvragen voor een eenvormig visum wordt nagegaan of de aanvrager aan de inreisvoorwaarden als omschreven in artikel 5, lid 1, onder a), c), d), en e), van de Schengengrenscode voldoet en wordt bijzondere aandacht geschonken aan de toetsing van de vraag of de aanvrager een risico van illegale immigratie of een risico voor de veiligheid van de lidstaten vertegenwoordigt, en met name, of de aanvrager het voornemen heeft het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór de geldigheidsduur van het aangevraagde visum verstrijkt.
Artikel 14 Visumcode:
1. Van aanvragers van een eenvormig visum wordt verlangd dat zij het volgende verstrekken:
a. a) documenten waaruit het doel van de reis blijkt;
b) documenten met betrekking tot logies of het bewijs van voldoende middelen om in logies te voorzien;
c) documenten waaruit blijkt dat de aanvrager voldoende middelen van bestaan heeft zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als voor zijn terugreis naar het land van herkomst of verblijf, of voor doorreis naar een derde land waar hij zeker zal worden toegelaten, of in de mogelijkheid verkeert deze middelen legaal te verkrijgen, overeenkomstig artikel 5, lid 1, onder c), en lid 3, van de Schengengrenscode;
d) informatie die het mogelijk maakt het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum te verlaten, te beoordelen.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt of verweerder de aanvraag voor een visum voor kort verblijf voor eiser terecht en op goede gronden heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder in het bestreden besluit ten onrechte niet ingegaan op de door eiser in bezwaar ingebrachte medische informatie over zijn vrouw, maar heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet heeft aangetoond dat hij een voldoende economische en sociale binding met Syrië heeft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Gronden van beroep
8. Eiser stelt dat hij aan de voorwaarden voor visumverlening voldoet. Hij heeft aangetoond dat hij voldoende financiële middelen heeft. Hij werkt in Syrië al 30 jaar als arts in een eigen privékliniek en hij bezit onroerend goed en aandelen. Dat hij als werkgever verantwoordelijk is voor drie medewerkers en dat hij de enige patholoog in zijn stad is, maakt dat hij een verplichting heeft om tijdig terug te keren naar Syrië. Omdat hij ten tijde van de door zijn vrouw gestarte nareisprocedure ook de verplichting voelde in Syrië te blijven, heeft hij destijds geen gebruik gemaakt van de door de Nederlandse autoriteiten aan hem verleende machtiging tot voorlopig verblijf. Nu wil hij graag zijn vrouw en kinderen in Nederland bezoeken, omdat hij hen al acht jaar niet heeft gezien. De staatssecretaris is in het bestreden besluit ten onrechte niet ingegaan op de informatie die in bezwaar is ingediend over de ziekte en de medische behandeling van zijn vrouw, die zijn bezoek aan Nederland nog belangrijker maken om steun aan zijn vrouw en kinderen te kunnen geven. De staatssecretaris had hem of referent moeten horen in bezwaar om, zeker gezien het eerder vastgestelde recht op gezinsleven en de in bezwaar overgelegde medische stukken van eisers vrouw, de voor de afgifte van een visum ontbrekende informatie boven tafel te krijgen en om bij de beoordeling in bezwaar de individuele, bijzondere omstandigheden te kunnen betrekken.
Economische en sociale binding in verband met werk
9. De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser genoeg geld heeft voor de duur van het verblijf in Nederland en voor de terugreis. Tussen partijen is in geschil of eiser genoeg economische binding en sociale binding met Syrië heeft, zodat er van kan worden uitgegaan dat eiser na afloop van een visum tijdig terugkeert naar Syrië. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser deze bindingen onvoldoende heeft aangetoond. Eiser heeft gesteld dat hij voor zijn werk als patholoog anatoom wel moet terugkeren naar Syrië. Verweerder heeft er echter op kunnen wijzen dat uit de verklaring van de Medical Association van 7 maart 2023 over de registratie van eiser als medicus niet blijkt dat eiser inkomsten uit zijn werk heeft en dat hij dus nog economisch actief is in Syrië en daarom moet terugkeren. Eisers stelling dat de betalingen in Syrië contant worden gedaan en dat er geen belastingaangifte wordt gedaan, heeft verweerder onvoldoende kunnen achten als verklaring dat eiser niet kan aantonen dat hij inkomsten uit werk heeft. Niet is gebleken dat eiser niet op andere wijze kan aantonen dat hij inkomsten uit werk heeft. Ook heeft verweerder erop kunnen wijzen dat eiser zijn stelling dat hij voor zijn medewerkers moet terugkeren naar Syrië niet heeft onderbouwd met stukken. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat van de door eiser gestelde sociale band met Syrië in verband met de verantwoordelijkheid voor eisers medewerkers niet is gebleken. Verder heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de onroerende goederen en aandelen van eiser geen economische binding met Syrië kunnen opleveren, nu deze ook op afstand te beheren zijn. Dat eisers vermogen door de oorlog vaststaat in Syrië en hij er buiten Syrië niet over kan beschikken en daarom Syrië ook niet blijvend zal verlaten, zoals ter zitting verklaard, heeft de staatssecretaris zonder nadere onderbouwing onvoldoende mogen achten voor een ander standpunt.
Sociale binding door familie
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet heeft aangetoond dat hij vanwege een substantiële sociale binding met Syrië tijdig na afloop van een visum zal terugkeren naar Syrië. Verweerder heeft erop kunnen wijzen dat eiser het standpunt van verweerder dat eisers broers en zussen in Syrië niet afhankelijk van hem zijn, niet heeft bestreden. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting toegelicht dat het ontbreken van deze afhankelijkheidsrelatie eiser niet wordt tegengeworpen, maar dat het bestaan van die afhankelijkheidsrelatie een element zou zijn dat de sociale binding van eiser met Syrië sterker zou maken. Verweerder heeft er verder op kunnen wijzen dat eiser een sociale binding met Nederland heeft, nu zijn vrouw en kinderen hier wonen en zij de Nederlandse nationaliteit hebben. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit in dit verband ten onrechte niet is ingegaan op de door eiser in bezwaar ingediende medische informatie over de ziekte van zijn vrouw en over haar behandeling. Verweerder heeft dit in het verweerschrift wel gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich daarin op het standpunt kunnen stellen dat de betreurenswaardige situatie dat de vrouw van eiser ziek is en behandeling in Nederland ondergaat, de sociale binding van eiser met Nederland juist groter maakt. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat onvoldoende is gebleken van een substantiële sociale binding met Syrië.
Evenredigheidsbeginsel
11. Voor zover eiser heeft gesteld dat hij het bestreden besluit in strijd met het evenredigheidsbeginsel acht, overweegt de rechtbank als volgt. Volgens eiser is bij het bestreden besluit onvoldoende rekening gehouden met de bijzondere individuele omstandigheden. Hij vindt dat het weigeren van een visum getuigt van een onevenredige hardheid. Het is inmiddels acht jaar geleden dat eiser, zijn vrouw en kinderen elkaar hebben gezien. Zijn vrouw en kinderen kunnen niet naar Syrië om hem te bezoeken vanwege een objectieve belemmering in verband met de oorlog. Eiser stelt dat de medische situatie van zijn vrouw het bezoek van hem aan haar en aan de kinderen nog belangrijker maakt. De rechtbank overweegt dat, alhoewel het duidelijk is dat het bestreden besluit voor eiser behoorlijke negatieve consequenties heeft, dit nog niet maakt dat verweerder in de gegeven omstandigheden genoodzaakt is aan het gebrek aan economische binding en de vrees voor niet tijdige terugkeer van eiser voorbij te gaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Horen
12. De rechtbank overweegt dat verweerder in het primaire besluit heeft aangegeven wat de redenen voor de afwijzing van de aanvraag voor een visum voor kort verblijf zijn. In bezwaar heeft eiser stukken ingediend, maar verweerder heeft geconcludeerd dat eiser hiermee niet alsnog een voldoende economische en sociale binding met Syrië die een tijdige terugkeer garanderen, heeft aangetoond, en dat daarmee de redenen voor afwijzing van de aanvraag in stand blijven. Gelet hierop zou het horen van eiser in bezwaar over de door hem genoemde omstandigheden verweerder niet tot een ander standpunt hebben gebracht. Onder deze omstandigheden heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank van het horen van eiser in bezwaar kunnen afzien.

Conclusie en gevolgen

13. Gelet op het motiveringsgebrek als beschreven onder 10 verklaart de rechtbank het beroep gegrond en vernietigt zij het bestreden besluit. Nu verweerder in het verweerschrift alsnog een motivering heeft opgenomen, die gelet op de overwegingen onder 10 in rechte stand houdt, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand.
13.1.
Nu verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet aan alle voorwaarden voor verstrekking van een visum voor kort verblijf wordt voldaan, ziet de rechtbank geen aanleiding voor inwilliging van het verzoek van eiser om zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat eiser een visum voor kort verblijf moet worden verleend.
13.2.
Concluderend betekent het voorgaande dat verweerder eiser geen visum voor kort verblijf hoeft te verstrekken.
13.3.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.J.C. ten Hoopen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie het arrest Koushkaki van het Hof van Justitie EU van 19 december 2013, ECLI:EU:C:2013:862