ECLI:NL:RBDHA:2024:2992
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- A.W. C.M. van Emmerik
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de afwijzing van een verblijfsvergunning op basis van familie- en gezinsleven onder artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 5 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een Iraanse eiseres die een verblijfsvergunning voor het verblijfsdoel 'familie en gezin' had aangevraagd. De aanvraag was eerder afgewezen op basis van een motiveringsgebrek met betrekking tot de 'more than normal emotional ties' tussen eiseres en haar dochter, die in Nederland woont. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen sprake zou zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Eiseres, die sinds 2018 in Nederland verblijft, heeft een sterke emotionele band met haar dochter, die haar mantelzorg biedt. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet voldoende rekening heeft gehouden met de verslechterde gezondheid van eiseres en de gevolgen van een mogelijke scheiding van haar dochter. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangenafweging opnieuw moet worden gemaakt. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiseres.