ECLI:NL:RBDHA:2024:2992

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
23-11214
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.W. C.M. van Emmerik
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een verblijfsvergunning op basis van familie- en gezinsleven onder artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 5 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een Iraanse eiseres die een verblijfsvergunning voor het verblijfsdoel 'familie en gezin' had aangevraagd. De aanvraag was eerder afgewezen op basis van een motiveringsgebrek met betrekking tot de 'more than normal emotional ties' tussen eiseres en haar dochter, die in Nederland woont. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen sprake zou zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Eiseres, die sinds 2018 in Nederland verblijft, heeft een sterke emotionele band met haar dochter, die haar mantelzorg biedt. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet voldoende rekening heeft gehouden met de verslechterde gezondheid van eiseres en de gevolgen van een mogelijke scheiding van haar dochter. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangenafweging opnieuw moet worden gemaakt. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/11214

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 maart 2024 in de zaak tussen

[naam], eiseres,
geboren op [geboortedatum] ,
van Iraanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. J. Sinnema),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. B.H. Wezeman).

Procesverloop

Bij besluit van 27 mei 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 18 mei 2021 om een verblijfsvergunning met als verblijfsdoel ‘familie en gezin’ op grond van artikel 8 van het EVRM [1] bij haar meerderjarige dochter [naam] (referente) afgewezen.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij besluit van 30 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en heeft de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] (referente), de gemachtigde van eiseres, en de gemachtigde van verweerder. De kleindochters van eiseres zijn ook verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Voorgeschiedenis en totstandkoming van het besluit
1. Eiseres, geboren op 29 maart 1948, van Iraanse nationaliteit verblijft vanaf 2018 in Nederland bij referente. Referente, geboren op 30 juni 1969, heeft de Nederlandse nationaliteit, verblijft sinds 1994/1998 in Nederland en is op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd werkzaam als huisarts assistente bij een huisartsenpraktijk in Monnickendam. Referente is sinds 1990 gehuwd en heeft haar eigen gezin gevormd. Eiseres verblijft sinds de komst naar Nederland in de woning van referente.
Bij besluit van 26 november 2018 heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres afgewezen. Bij uitspraak van 28 januari 2019 [2] is het door eiseres ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.1.
Eiseres heeft van 6 januari 2021 tot 6 januari 2022 uitstel van vertrek gekregen op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
1.2.
Referente heeft aangegeven dat zij voor haar moeder zorgt. De echtgenoot en zoon van eiseres zijn overleden in Iran. Eiseres wenst verblijf bij referente en heeft daartoe een aanvraag voor een verblijfsvergunning met verblijfsdoel ‘familie en gezin’ ingediend op 18 mei 2021.
1.3.
Bij besluit van 27 mei 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag, onder verwijzing naar een advies van Bureau Medische Advisering (BMA) van 9 maart 2022, afgewezen. Overwogen is dat eiseres is vrijgesteld van het vereiste om over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te beschikken, nu uit het BMA-advies blijkt dat op korte termijn een medische noodsituatie kan ontstaan. Verweerder heeft geen familie- en gezinsleven aangenomen tussen eiseres en referente als bedoeld in artikel 8 van het EVRM omdat niet is gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Eiseres heeft wel privéleven in Nederland maar de belangenafweging in dat kader valt in het nadeel van eiseres uit. Uitzetting van eiseres levert daarom geen strijd op met artikel 8 EVRM. Eiseres komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘medische behandeling’. Er is ook geen aanleiding om wegens bijzondere omstandigheden eiseres ambtshalve een verblijfsvergunning te verlenen. Eiseres komt evenmin in aanmerking voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw.
1.4.
Op 21 juli 2023 is opnieuw een BMA-advies uitgebracht waarin, kort samengevat, is geconcludeerd dat eiseres meerdere medische klachten heeft, waarvoor zij therapie en medicatie ontvangt. Dat eiseres is aangewezen op mantelzorg en dat dat essentieel is voor het welslagen van de medische behandeling geldt onverkort. Bij het uitblijven van de behandeling wordt een medische noodsituatie binnen een termijn van drie tot zes maanden verwacht. Eiseres is in staat geacht om te reizen indien enige medische voorziening aanwezig is vooraf, tijdens en na de reis. Behandeling en medicatie in Iran is beschikbaar. Er is onderzoek gedaan naar zorg, zoals aangegeven bij mantelzorg, in de vorm van aanwezigheid van professionele zorg aan huis of andere vormen van professionele zorg in Iran. Uit een brondocument blijkt deze professionele zorg aanwezig is in Teheran.
Bestreden besluit
2. Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard en de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd, onder verwijzing naar de BMA-adviezen van 9 maart 2022 en van 21 juli 2023.
3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiseres voor een verblijfsvergunning met als doel ‘familie en gezin’ op grond van artikel 8 EVRM. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden.
3.1.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is er sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie?
4. Tussen partijen is in geschil of van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referente sprake is. Voor de vaststelling van beschermenswaardig familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM tussen een ouder en een niet-jongvolwassen meerderjarig kind is vereist dat 'more than the normal emotional ties' bestaan. Uit vaste rechtspraak van het EHRM [3] volgt dat het al dan niet bestaan van dergelijk familieleven in essentie een kwestie is van feitelijke aard en afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden en aanvullende elementen van afhankelijkheid. [4] Verweerder mag hierbij zwaarwegend maar niet doorslaggevend gewicht toekennen aan het antwoord op de vraag of er een reële mogelijkheid bestaat dat ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg geven. Verder valt uit de genoemde jurisprudentie van het EHRM af te leiden dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst relevant kunnen zijn.
4.1.
Verweerder stelt ter onderbouwing van zijn standpunt dat tussen eiseres en haar dochter, referente, geen sprake is van ‘more than the normal emotional ties’ voorop dat eiseres haar gehele leven tot 2018 in Iran heeft gewoond en dat het waarschijnlijk is dat daar nog familie, vrienden of anderen wonen om haar te helpen. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij in Iran geen sociaal vangnet meer zou hebben. Aangezien referente vanaf 2014 in Nederland woont, betekent dit dat eiseres en referente geruime tijd gescheiden van elkaar hebben geleefd en dat referente ruim voor het vertrek van eiseres naar Nederland een eigen gezin heeft gevormd. Dat eiseres zes keer visum heeft gekregen om referente te bezoeken en dat zij dagelijks telefonisch contact hebben onderhouden maakt dat niet anders. Ook dat eiseres tijdens haar bezoeken aan Nederland bij referente verbleef, wijst volgens verweerder niet op een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Datzelfde geldt ook voor het feit dat eiseres bij referente en haar gezin inwoont. Eiseres heeft met de overgelegde kwitanties van de apotheek niet aangetoond dat zij eiseres financiëel ondersteunt. Dat referente de medische kosten van eiseres betaalt is verder inherent aan haar huidige verblijfssituatie in Nederland. Dat eiseres bij terugkeer naar Iran niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien is niet onderbouwd en referente kan haar vanuit Nederland ondersteunen. Verder is niet in geschil dat eiseres medische klachten heeft en dat referente in dat verband mantelzorgtaken op zich heeft genomen, maar dit is onvoldoende om te spreken van ‘more than the normal emotional ties’. Er is niet gebleken dat referente de enige is die deze zorg kan verlenen. Daartoe is gewezen op eerder vermeld BMA-advies van 21 juli 2023. Dat dit volgens de huisartsen van eiseres niet zo is, acht verweerder niet door hen onderbouwd en levert daarom geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan het deskundigenadvies van het BMA.
4.2.
Eiseres heeft aangevoerd dat sprake is van ‘more than the normal emotional ties’. Referente is haar echtgenoot nagereisd die naar Nederland is gekomen vanwege asielgerelateerde problemen en heeft er niet vrijwillig voor gekozen niet bij eiseres in Iran te blijven. Verweerder motiveert niet waarom het niet meer dan gebruikelijk is dat eiseres 6 maal drie maanden met een visum bij referente in Nederland heeft verbleven en dat zij dagelijks telefonisch contact hebben onderhouden. Niet duidelijk is op welke wijze eiseres zou moeten onderbouwen dat zij geen sociaal vangnet meer heeft in Iran. Zij heeft Iran in 2018 verlaten en heeft geen contacten onderhouden in Iran. Haar man en zoon zijn overleden en van haar zoon [naam] weet ze niet waar hij is. Eiseres wordt volledig onderhouden door referente. Eiseres heeft geen inkomen en geen vermogen, dit blijkt ook uit de vrijstelling van betaling van griffierecht. Eiseres heeft aangevoerd dat professionele zorg aan huis of andere vormen van professionele zorg in het land van herkomst verschilt van de zorg die eiseres in Iran ontving van haar man en zoon voor hun overlijden en verschilt ook zodanig van de zorg die eiseres in Nederland van haar naaste familie ontvangt dat er geen sprake is van mantelzorg. De huisartsen [naam] en te [naam] hebben te kennen gegeven dat eiseres exclusief afhankelijk is van de zorg van referente. Dit zijn verklaringen van een deskundige die verweerder voor had moeten leggen aan het BMA. Hetgeen eiseres heeft doorgemaakt en de depressie die zij heeft zorgen er samen met haar lichamelijke klachten voor dat zij de zorg van haar dochter nodig heeft. Die zorgt ervoor dat zij haar medicatie inneemt en nog iets van de dag maakt. Eiseres verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 7 april 2023. [5]
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende bij de beoordeling betrokken dat referente haar man heeft gevolgd die Iran heeft moeten verlaten en dat eiseres en referente ook na het vertrek van referente uit Iran intensief contact hebben onderhouden. Dit wordt door verweerder niet betwist. In dat verband acht de rechtbank ook van belang, dat haar echtgenoot (van wie ze vlak voor haar komst naar Nederland veel steun en hulp kreeg) en zoon [naam] in Iran zijn overleden. Dat het contact met haar andere zoon is verbroken wordt door verweerder evenmin betwist.
Ook van belang is dat de gezondheid van eiseres in Nederland is verslechterd. Zo heeft eiseres een beroerte doorgemaakt, kan ze haar been niet meer bewegen en is ze in de war. Eiseres verleent mantelzorg aan eiseres en haar huisartsen aangegeven dat het door de somatische en psychische toestand van eiseres voor haar niet mogelijk is om actief op zoek te gaan naar nieuwe contacten en om een duurzame relatie op te bouwen. De huisartsen acht daardoor een hoog risico op een sociaal isolement aanwezig indien zij wederom gescheiden zou worden van haar familie met een verergering van haar psychische en lichamelijke toestand. De rechtbank verwijst naar de door eiseres genoemde uitspraak van de Afdeling van 7 april 2023. Dat, zoals verweerder stelt, het in de zaak waarop die uitspraak betrekking had, ging om iemand met hersenschade die meervoudig gehandicapt was, maakt dat niet anders. In dat verband is van belang dat ook het BMA-advies van 9 maart 2022 blijkt dat mantelzorg voor eiseres essentieel is voor het welslagen van de medische behandeling. De enkele stelling van verweerder dat eiseres het ontbreken van een sociaal vangnet in Iran niet aannemelijk heeft gemaakt, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat niet duidelijk is hoe eiseres dit, anders dan met hetgeen zij al heeft aangevoerd, zou moeten onderbouwen.
Referente heeft, anders dan verweerder op dit punt heeft overwogen, met de door haar overgelegde kwitanties van de apotheek, aannemelijk gemaakt dat zij eiseres financieel ondersteunt, aangezien eiseres zich niet kan verzekeren voor de medische kosten. Hierbij komt dat eiseres, na het overlijden van haar echtgenoot en haar zoon [naam], in Iran, sinds 2018 samenwoont met referente (en haar gezin). Hierdoor moet de band tussen eiseres en referent geacht worden te zijn gegroeid en verstevigd. Deze groei en versteviging zijn weliswaar ontstaan in een periode dat eiseres met name geen verblijfsrecht had, of tijdelijk verblijfsrecht (uitstel van vertrek), maar het is toch een omstandigheid waarbij in het kader van ‘more than the normal emotional ties’ in het kader van artikel 8 EVRM rekening mee dient te worden gehouden. Niet duidelijk is waarom dit alles inherent zou zijn aan de verblijfssituatie van eiseres en om die reden door verweerder blijkbaar niet is betrokken bij de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referente.
4.4.
De rechtbank is, concluderend, van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen sprake is van more than normal emotional ties tussen eiseres en referente. Het besluit bevat op dit punt een motiveringsgebrek.
Heeft verweerder een juiste belangenafweging gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM?
5. Verweerder heeft de belangenafweging in het nadeel van eiseres doen uitvallen. Verweerder heeft het volgende in het nadeel van eiseres meegewogen: het economisch belang van de Nederlandse overheid, het restrictief overheidsbeleid tussen ouders en meerderjarige kinderen, het ontbreken van ‘more than the normal emotional ties’, het gedeeltelijk verblijf bij referente zonder rechtmatig verblijf, het ontbreken van een objectieve belemmering (eiseres kan het contact met referente en haar gezin in Nederland op afstand onderhouden, referente kan eiseres in Iran bezoeken, contact kan onderhouden worden met moderne communicatiemiddelen), de sterke banden met Iran en het hebben van toegang tot medische zorg in Iran. Verweerder heeft in het voordeel van eiseres meegewogen dat referente de Nederlandse nationaliteit heeft en zelfstandig inkomen genereert.
5.1.
Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte in haar nadeel heeft meegewogen dat geen sprake is van een meer dan normale afhankelijkheidsrelatie. Verder heeft verweerder ten onrechte meegewogen dat eiseres 5 jaar in Nederland is, waarvan maar 1 jaar rechtmatig. Eiseres heeft na de ontvangst van het terugkeerbesluit op 26 november 2018 een aanvraag om uitstel van vertrek vanwege medische redenen gedaan en de procedure hierover heeft tot 26 januari 2021 gelopen, waarna aan eiseres van 6 januari 2021 tot 6 januari 2022 uitstel van vertrek is verleend. Weliswaar is er geen sprake van een objectieve belemmering bij een tijdelijk bezoek van referente aan Iran, maar referente zal bij een bezoek aan eiseres in Iran worden ondervraagd, zo blijkt uit het ambtsbericht over Iran van mei 2022. Dit brengt voor haar een risico met zich mee. Bovendien is zij verwesterd en draagt zij geen hoofddoek. Voor eiseres is reizen zonder mantelzorger niet mogelijk en eiseres kan de kosten van een verpleegkundige reizen niet betalen. De huisvesting in Nederland zal door een verder verblijf van eiseres niet onder druk komen te staan nu eiseres bij referente woont. De banden die eiseres in Nederland heeft bestaan volgens verweerder voornamelijk uit banden met referente en haar gezin. Verweerder heeft daarbij niet betrokken dat eiseres 75 jaar is en hulpbehoevend en dat haar band met Nederland ook bestaat uit de medische behandeling die zij in Nederland ontvangt. In Iran heeft eiseres niemand waarmee zij een band heeft.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet in redelijkheid tot de gemaakte belangenafweging heeft kunnen komen. De rechtbank heeft omtrent de vraag of er sprake is van ‘more than the normal emotional ties’ hiervoor al geoordeeld dat er sprake is van motiveringsgebrek. Om die reden kon verweerder dit niet zonder nadere motivering in het nadeel van eiseres meewegen. Dat eiseres sterke banden heeft met Iran heeft verweerder gelet op hetgeen hiervoor onder 4.3 is overwogen eveneens onvoldoende gemotiveerd in het nadeel van eiseres meegewogen en hij is niet ingegaan op hetgeen eiseres over haar banden met Nederland naar voren heeft gebracht, namelijk dat zij oud en hulpbehoevend is en op haar dochter en verder familie is aangewezen en dat zij in Nederland een medische behandeling ontvangt. Verder is verweerder niet ingegaan op hetgeen eiseres heeft gesteld over de aard van haar verblijf in Nederland.
Verweerder heeft verder niet bestreden dat referente en haar gezin genoeg inkomen hebben om te voorzien in het levensonderhoud en de huisvesting van eiseres, zoals zij dat nu al jarenlang doen. In het geval van eiseres gaat het bij het economisch belang dan nog alleen om de eventuele zorgkosten. Naar het oordeel van de rechtbank is dat gegeven onvoldoende om het zo zwaarwegend in het nadeel van eiseres te laten meewegen dat het belang van eiseres daar niet tegenop kan wegen. De rechtbank vindt hiervoor steun bij in de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [6] . De beroepsgrond slaagt.
5.3.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat sprake is van eeen ‘fair balance’ in de te wegen belangen. Verweerder zal opnieuw een belangenafweging moeten maken.
Heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat geen aanleiding bestaat om uitstel van vertrek te verlenen?
6. Eiseres heeft aangevoerd dat professionele zorg aan huis of andere vormen van professionele zorg in het land van herkomst verschilt van de zorg die eiseres in Iran ontving van haar man en zoon voor hun overlijden en verschilt ook zodanig van de zorg die eiseres in Nederland van haar naaste familie ontvangt dat er geen sprake is van mantelzorg. De huisartsen [naam] en te [naam] hebben te kennen gegeven dat eiseres exclusief afhankelijk is van de zorg van referente. Dit zijn verklaringen van een deskundige die verweerder voor had moeten leggen aan het BMA. Hetgeen eiseres heeft doorgemaakt en de depressie die zij heeft zorgen er samen met haar lichamelijke klachten voor dat zij de zorg van haar dochter nodig heeft. Die zorgt ervoor dat zij haar medicatie inneemt en nog iets van de dag maakt. Eiseres verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 7 april 2023. [7]
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de verklaringen van de huisartsen van eiseres ten onrechte onvoldoende concrete aanknopingspunten gezien voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het BMA-advies. Anders dan verweerder heeft gesteld is in dat kader naar het oordeel van de rechtbank wel degelijk relevant dat volgens de brieven van dr. Te [naam] van 16 juni 2023 en van [naam] het psychisch welzijn van eiseres te lijden zal hebben als de mantelzorg niet door haar dochter wordt geboden. De rechtbank verwijst naar de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 7 april 2023. Deze beroepsgrond slaagt eveneens.
Overige beroepsgronden
7. Nu het besluit al om bovenvermelde redenen wordt vernietigd, behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen zes weken. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of om zelf een beslissing over de aanvraag te nemen, dit omdat verweerder in een nieuw te nemen besluit opnieuw de ‘more than normal emotional ties’ dient te beoordelen en een nieuwe belangenafweging dient te maken. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
8.1.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, veroordeelt zij verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 30 augustus 2023;
- draagt verweerder op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak
een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Aissa, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen..

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.NL18.23137.
3.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
4.Zie onder andere de arresten Kopf en Liberda tegen Oostenrijk van 17 april 2012 (ECLI:CE:ECHR:2012:00117JUD000159806), Senchishak tegen Finland van 18 november 2014 (ECLI:EC:ECHR:2014:1118JUD000504912), Khan tegen het Verenigd Koninkrijk van 12 januari 2010 (ECLI:CE:ECHR:2010:0112JUD004748606) en I.B. Javeed van 3 juli 2000 (nummer 47390/99).
6.Uitspraak van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:345.