ECLI:NL:RBDHA:2024:2993
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning op grond van gezinshereniging
Op 5 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoekster en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoekster, van Iraanse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als verblijfsdoel 'familie en gezin', gericht op haar meerderjarige dochter. Deze aanvraag werd op 27 mei 2022 door de Staatssecretaris afgewezen. Het bezwaar van verzoekster tegen deze afwijzing werd op 30 augustus 2023 ongegrond verklaard, waarna verzoekster beroep instelde en verzocht om een voorlopige voorziening.
In de uitspraak van 5 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Dit gebeurde omdat de rechtbank op dezelfde dag uitspraak deed in een verwante zaak, waardoor een voorlopige voorziening niet meer nodig was. De voorzieningenrechter heeft echter de Staatssecretaris wel veroordeeld in de proceskosten die verzoekster heeft gemaakt, vastgesteld op € 875,- voor de rechtsbijstand verleend door een derde.
De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing. De zaak benadrukt de procedurele aspecten van het bestuursrecht en het vreemdelingenrecht, met specifieke aandacht voor de afhandeling van aanvragen voor verblijfsvergunningen op basis van gezinshereniging.